Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2020 in de zaak tussen
Melkveehouderij [naam 2], te [plaats] , appellant
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 januari 2020, zaaknummer 18/959, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. Appellant, een melkveehouder, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn fosfaatrecht is vastgesteld op 4.960 kg. Appellant stelt dat het fosfaatrechtenstelsel zijn eigendomsrecht aantast en dat hij een individuele en buitensporige last ondervindt door de strikte toepassing van de knelgevallenvoorziening. Hij voert aan dat hij heeft geïnvesteerd in de uitbreiding van zijn bedrijf, maar dat deze uitbreiding niet gerealiseerd was op de peildatum van 2 juli 2015, waardoor hij onvoldoende fosfaatrechten heeft om rendabel te kunnen opereren.
De minister heeft in zijn besluiten de achtergrond van het fosfaatrechtenstelsel uiteengezet en betwist dat appellant een individuele en buitensporige last ondervindt. Het College oordeelt dat de invoering van het fosfaatrechtenstelsel voorzienbaar was en dat appellant bij de overname van het bedrijf op de hoogte was van de regelgeving. Het College concludeert dat de knelgevallenregeling niet bedoeld is voor situaties zoals die van appellant, en dat de door hem aangedragen rapportage niet voldoende bewijs levert voor zijn stelling dat hij een buitensporige last draagt.
Uiteindelijk verklaart het College het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond en het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk. Appellant krijgt wel zijn griffierecht vergoed en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een totaalbedrag van € 2.947,05.