In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouderij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van het fosfaatrecht. Appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht, dat was vastgesteld op 17.826 kg, en voerde aan dat dit te laag was in verband met de afvoer van dieren door een salmonella-uitbraak. De minister had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna appellante in beroep ging. Tijdens de zitting op 4 november 2019 was appellante niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. Het College oordeelde dat de minister de situatie op de peildatum correct had beoordeeld en dat appellante niet in aanmerking kwam voor de knelgevallenregeling, omdat de omstandigheden niet voldeden aan de vereisten. Het College concludeerde dat het fosfaatrecht van appellante te laag was vastgesteld, maar dat de knelgevallenregeling niet van toepassing was. Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het fosfaatrecht vastgesteld op 17.843 kg. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.832,34 bedragen.