In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveebedrijf en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van fosfaatrechten. Het melkveebedrijf, appellante, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht op basis van onjuiste dieraantallen. De minister had in zijn primaire besluit van 3 januari 2018 het fosfaatrecht vastgesteld op 6.819 kg, waarbij hij was uitgegaan van 154 melk- en kalfkoeien en 16 stuks jongvee jonger dan 1 jaar. Appellante stelde dat deze vaststelling niet correct was en dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde, wat in strijd zou zijn met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Tijdens de zitting op 4 november 2019 heeft appellante aanvullende stukken ingediend ter onderbouwing van haar standpunt. Het College heeft vastgesteld dat de minister erkende dat het fosfaatrecht te laag was vastgesteld, omdat het op de peildatum afgevoerde dier niet was meegenomen. Het College heeft geoordeeld dat het fosfaatrecht van appellante op 6.828 kg moest worden vastgesteld. Tevens heeft het College de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 1.575,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving.