ECLI:NL:CBB:2020:948

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
19/1204
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen fosfaatrecht vastgesteld door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 december 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een stille maatschap tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 5 januari 2018, betrof de vaststelling van het fosfaatrecht van appellante op basis van de Meststoffenwet. Bij het bestreden besluit van 29 april 2019 verklaarde de minister het bezwaar van appellante ongegrond. Appellante stelde dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het fosfaatrechtenstelsel en dat er sprake zou zijn van ongeoorloofde staatssteun. Tijdens de zitting op 23 november 2020 zijn zowel appellante als verweerder niet verschenen.

Het College overwoog dat de minister het fosfaatrecht correct had vastgesteld op basis van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. De minister had een generieke korting van 8,3% toegepast. Het College concludeerde dat de beroepsgronden van appellante niet opgingen, aangezien verweerder inhoudelijk op de aangevoerde gronden was ingegaan en de eerdere uitspraken van het College bevestigden dat het fosfaatrechtenstelsel rechtmatig was. De beroepsgronden faalden en het College verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/1204

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2020 in de zaak tussen

Stille maatschap [naam], te [plaats] , appellante
(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. H.G.M. Wammes)

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld.
Bij besluit van 29 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2020.
Appellante en haar gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1.1
Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt de minister het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd.
Feiten
2. Appellante exploiteert een melkveehouderij. Op de peildatum van 2 juli 2015 hield appellante 65 melk- en kalfkoeien en 54 stuks jongvee.
Besluiten van verweerder
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd en het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 3.245 kg. Hij is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Verweerder heeft een generieke korting van 8,3% toegepast.
Beroepsgronden
4. Appellante voert in beroep, samengevat, aan dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het stelsel van fosfaatrechten en dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Deze gronden kunnen, anders dan verweerder meent, bij wege van exceptieve toetsing aan de orde komen. Verweerder is hier, volgens appellante, ten onrechte niet op ingegaan.
Standpunt van verweerder
5. Verweerder betoogt dat het fosfaatrechtenstelsel, gelet op de doelstelling van de nitraatrichtlijn, rechtmatig is. Hij verwijst daartoe naar uitspraken van het College op dit punt. Verweerder bestrijdt voorts dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun en verwijst hiertoe naar de goedkeuringsbeschikking van de Europese Commissie van 19 december 2017. Van strijd met het motiveringsbeginsel is volgens verweerder geen sprake.
Beoordeling
6. Het betoog dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het stelsel van fosfaatrechten en dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun faalt. Het College wijst in dit verband naar zijn eerdere uitspraken hierover, bijvoorbeeld 23 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:291) en 26 november 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:615). Appellante wordt verder niet gevolgd in haar betoog dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Verweerder is in het bestreden besluit ook inhoudelijk ingegaan op beide door appellante aangevoerde gronden. De beroepsgronden falen.
Slotsom
7.1
Het beroep is ongegrond.
7.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van mr. T. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2020.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen de uitspraak te ondertekenen