In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam] V.O.F. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante, een melkveehouderij, heeft beroep ingesteld tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister, die dit recht op 5 januari 2018 had vastgesteld op basis van de dieraantallen op de peildatum van 2 juli 2015. Appellante betoogde dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het fosfaatrechtenstelsel en dat er sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Daarnaast stelde zij dat de minister ten onrechte geen rekening had gehouden met het afkalfpatroon van haar veestapel, wat zou leiden tot een onjuiste peildatum voor de vaststelling van het fosfaatrecht.
Het College heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de Nitraatrichtlijn wel degelijk een basis biedt voor het fosfaatrechtenstelsel. Het College oordeelde dat de minister zorgvuldig heeft gehandeld en dat de beroepsgronden van appellante niet slagen. Het College wees erop dat de schommelingen in dieraantallen als gevolg van het afkalfpatroon niet uitzonderlijk zijn en dat er geen wettelijke grondslag is voor het hanteren van een andere peildatum dan 2 juli 2015. De stelling van appellante dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt, werd eveneens verworpen, omdat niet is aangetoond dat haar situatie afwijkt van die van een standaard melkveehouderij.
De uitspraak van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 december 2020.