In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouderij en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van fosfaatrechten. Appellante, een melkveehouderij, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister waarin het fosfaatrecht was vastgesteld op 9.864 kg, gebaseerd op de dieraantallen op 2 juli 2015. Appellante betoogde dat het stelsel van fosfaatrechten ongeoorloofde staatssteun oplevert, omdat de EU-nitraatnorm in Nederland wordt overschreden. De minister had eerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 29 oktober 2020 zijn partijen niet verschenen. Het College overwoog dat de Europese Commissie op 19 december 2017 een stelsel van verhandelbare fosfaatrechten voor melkvee in Nederland had goedgekeurd, en dat dit stelsel voldoet aan de EU-regels voor staatssteun op milieugebied. Het College concludeerde dat het betoog van appellante niet slaagde, omdat de goedkeuring van de Commissie aantoont dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd is met de staatssteunregels.
Het College oordeelde verder dat het bestreden besluit van de minister niet deugdelijk was gemotiveerd, maar dat appellante door dit gebrek niet was benadeeld. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard, maar werd de minister wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van appellante. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is gedateerd op 15 december 2020.