Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2020 in de zaak tussen
Maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Nbw-vergunning voor de uitbreiding van het bedrijf op deze locatie, heeft Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland meegedeeld dat daarvoor geen vergunning op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Nbw is vereist.
2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Verweerder heeft de generieke korting van 8,3% als bedoeld in artikel 72b van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet toegepast. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Wat betreft het beroep van appellante op de knelgevallenregeling heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarde dat het aantal fosfaatrechten op de peildatum minimaal 5% lager moet zijn dan wanneer rekening wordt gehouden met de bijzondere omstandigheid. Hiertoe heeft verweerder de gegevens op de peildatum van 2 juli 2015 vergeleken met de gegevens op 17 juni 2014. Het aantal fosfaatrechten op 2 juli 2015 zou, zonder generieke korting, zijn vastgesteld op 6.400,5 kg, terwijl op basis van de gegevens op 17 juni 2014 (met 109 melk- en kalfkoeien en 92 stuks jongvee) het fosfaatrecht, zonder generieke korting, zou zijn vastgesteld op 5.431,7 kg.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 500,- aan appellante wegens geleden immateriële schade;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van