Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 januari 2021 in de zaak tussen
[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
L.A. van Hooff, inspecteur bij het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ).
Overwegingen
(…)
17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1306/2013) is dat een begunstigde als appellant verplicht is tot medewerking aan controles ter plaatse en dat hij gehouden is tot het afwijzen van een steunaanvraag indien de uitvoering van een controle ter plaatse wordt verhinderd. Hierbij verwijst hij naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 16 juni 2011, Marija Omejc, C-536/09 (ECLI:EU:C:2011:398) waarbij is geoordeeld dat "de uitvoering van een controle ter plaatse verhindert" niet alleen betrekking heeft op opzettelijke gedragingen maar ook op elk aan de nalatigheid van de landbouwer of zijn vertegenwoordiger toe te schrijven handelen of nalaten waardoor de controle ter plaatse niet volledig kon worden uitgevoerd, wanneer deze landbouwer of zijn vertegenwoordiger niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd om te waarborgen dat deze controle volledig wordt uitgevoerd. Uit de rapportage blijkt dat appellant geen medewerking heeft verleend aan de controle en dat hij onvoldoende maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem konden worden verlangd om te waarborgen dat de controle kon worden uitgevoerd. Van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden is geen sprake, terwijl appellant bovendien niet heeft voldaan aan het in de artikel 4, tweede lid, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening 640/2014) genoemde dat gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden binnen vijftien dagen vanaf de dag dat dit mogelijk is moeten worden gemeld.
19 december 2018 reeds had beslist. De feitelijke uitbetaling had ook al plaatsgevonden. Een afwijzing van de aanvraag is naar zijn aard niet meer mogelijk en in strijd met het Unierechtelijke systeem dat ervan uitgaat dat een aanvraag definitief is afgehandeld als daarop is beslist, dat besluit onherroepelijk is geworden en daaraan feitelijk uitvoering is gegeven. In die zin is het bestreden besluit in strijd met de beginselen van rechtszekerheid en opgewekt vertrouwen. Artikel 59, zevende lid, van Verordening 1306/2013 heeft het duidelijk over de afwijzing van een steunaanvraag; niet over de intrekking van een beslissing.
25 mei 2018, waaraan appellant heeft meegewerkt, is gebleken dat hij daaraan heeft voldaan.