ECLI:NL:CBB:2021:193
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en de gevolgen voor melkveehouders onder de Meststoffenwet
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 februari 2021, zaaknummer 19/1275, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. Appellante, een melkveehouderij, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar fosfaatrecht is vastgesteld op 4.149 kg. Dit besluit is genomen op basis van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet, waarbij de minister de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee als uitgangspunt neemt. Appellante betwist de rechtmatigheid van het fosfaatrechtenstelsel en stelt dat dit haar onterecht een individuele en buitensporige last oplegt, wat in strijd zou zijn met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP).
De feiten tonen aan dat appellante in de jaren voorafgaand aan de peildatum van 2 juli 2015 investeringen heeft gedaan in haar bedrijf, waaronder de uitbreiding van haar stal en de aanschaf van een melkinstallatie. Echter, het College oordeelt dat appellante niet kan aantonen dat zij op de peildatum beschikte over alle benodigde vergunningen voor het houden van het gewenste aantal dieren. Het College verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat de risico's van investeringsbeslissingen voor rekening van de melkveehouder komen.
Het College concludeert dat de belangen van het fosfaatrechtenstelsel, dat gericht is op milieu- en volksgezondheidsbescherming, zwaarder wegen dan de belangen van appellante. De uitspraak van de minister wordt dan ook bevestigd, en het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.