In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een aanvraag ingediend voor uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetalingen voor het jaar 2018, maar de minister had bij het primaire besluit van 19 december 2018 een lagere oppervlakte van de percelen vastgesteld dan door de appellant opgegeven. Dit leidde tot een korting op de uitbetaling. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de methode van oppervlaktebepaling door de minister onjuist was en dat hij benadeeld werd door de toepassing van het GPS-systeem in combinatie met het Rijksdriehoekstelsel.
Tijdens de zitting op 18 februari 2021 is de gemachtigde van de minister verschenen, terwijl de appellant zonder bericht niet aanwezig was. Het College heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, maar concludeerde dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom de oppervlakte van de percelen op de door hem vastgestelde wijze was vastgesteld. De appellant had in eerdere procedures al vergelijkbare argumenten naar voren gebracht, die door het College steeds ongegrond waren verklaard. Het College zag geen aanleiding om nu anders te oordelen.
Echter, het College heeft vastgesteld dat de minister in het geval van perceel 30 een fout had gemaakt in de vaststelling van de perceelsgrens, waardoor het bestreden besluit in dat opzicht ondeugdelijk was gemotiveerd. Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen.