ECLI:NL:CBB:2021:303

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
20/813
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake Meststoffenwet

Op 16 maart 2021 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van Maatschap [naam], appellante, tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van 10 november 2020, waarin haar beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Dit gebeurde omdat de gemachtigde van appellante niet had voldaan aan de vereisten om een machtiging en de gronden van het beroep in te dienen, ondanks een griffiersbrief van 16 september 2020 waarin werd aangegeven dat het beroepschrift nog niet aan alle formele vereisten voldeed.

In het verzet werd aangevoerd dat appellante in afwachting was van nadere instructies van het College en daarom nog geen verweerschrift hoefde in te dienen. Het College oordeelde echter dat de griffiersbrief van 16 september 2020 niet aan appellante was gericht, maar aan de minister, en dat appellante via het portaal 'Mijn RVO' toegang had tot deze brief. Het College concludeerde dat appellante niet te goeder trouw een beroep kon doen op de inhoud van deze brief.

Het College benadrukte dat fouten van een gemachtigde voor rekening en risico van de opdrachtgever komen. Aangezien appellante niet aan de vereisten had voldaan, werd het verzet ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 maart 2021.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/813

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2021 op het verzet van

Maatschap [naam] , te [plaats] , appellante (gemachtigde: J.H. Elzinga)

Procesverloop

Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (minister) van 13 augustus 2020.
Bij uitspraak van 10 november 2020 heeft het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen de uitspraak van 10 november 2020 verzet gedaan.

Overwegingen

1. Het College heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat (de gemachtigde van) appellante, na bij griffiersbrief van 16 september 2020 in de gelegenheid te zijn gesteld een machtiging over te leggen en de gronden van het beroep in te dienen, dit laatste niet heeft gedaan.
2. In verzet is aangevoerd dat appellante een griffiersbrief van 16 september 2020 heeft ontvangen waarin staat: “Aangezien het beroepschrift nog niet aan alle formele vereisten voldoet, dient u deze mededeling als louter informatief te beschouwen. Ik verzoek u dus (nog) geen verweerschrift in te dienen.” Daaruit kan worden geconcludeerd dat appellante in afwachting van nadere instructies van het College nog geen verweerschrift hoefde in te dienen.
3. Het College stelt allereerst vast dat uit het dossier blijkt dat (de gemachtigde van) appellante de onder 1 bedoelde griffiersbrief heeft ontvangen. Dit wordt ook bevestigd door de ontvangst binnen de gestelde termijn van de machtiging. Het College stelt vervolgens vast dat de onder 2 bedoelde griffiersbrief van 16 september 2020 aan de minister is gericht en niet aan appellante. Via het portaal “Mijn RVO” heeft (de gemachtigde van) appellante toegang tot die brief. Op de brief kan door (de gemachtigde van) appellante niet te goeder trouw een beroep worden gedaan. Overigens geeft de inhoud van die brief ook geen grond voor de lezing van (de gemachtigde van) appellante. Een beroepsmatige rechtsbijstandverlener weet of behoort bovendien te weten dat een verweerschrift niet hetzelfde is als een (aanvullend) beroepschrift.
4. Volgens vaste rechtspraak (ook) van het College komen fouten van een gemachtigde voor rekening en risico van degene die de machtiging heeft gegeven, in dit geval appellante. Het verzet is daarom ongegrond. Mogelijke (rechts)gevolgen in de verhouding tussen appellante en de gemachtigde zijn in deze procedure bij de bestuursrechter niet aan de orde.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van D.A. Bohlmeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2021.
w.g. T.G.M. Simons w.g. D.A. Bohlmeijer