ECLI:NL:CBB:2021:353
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van fosfaatrechten in het kader van de Meststoffenwet en de gevolgen voor melkveehouderij
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 maart 2021, zaaknummer 19/1115, staat de beoordeling van fosfaatrechten centraal in het kader van de Meststoffenwet. Appellante, een melkveebedrijf, had een verzoek ingediend voor de vaststelling van fosfaatrechten, maar dit werd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit afgewezen. De minister stelde dat appellante niet als nieuw gestart bedrijf kon worden aangemerkt en dat er geen recht op fosfaatrechten was. Appellante had in 2018 een melding van bijzondere omstandigheden gedaan, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond en stelde het fosfaatrecht op 0 kg vast.
De zaak draait om de vraag of appellante een individuele en buitensporige last ondervond door het fosfaatrechtenstelsel. Het College overweegt dat niet ieder vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last vormt. Het College concludeert dat appellante zelf verantwoordelijk is voor haar investeringsbeslissingen en dat zij had moeten anticiperen op de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel. De investeringen die na de peildatum zijn gedaan, zijn niet navolgbaar gezien de omstandigheden en de bekendheid van de productiebeperkende maatregelen. Het College oordeelt dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van appellante, en verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om voorzichtigheid te betrachten bij investeringsbeslissingen, vooral in het licht van de veranderingen in wetgeving en de gevolgen daarvan voor hun bedrijfsvoering. Het College bevestigt dat de bescherming van het milieu en de volksgezondheid voorrang heeft boven individuele belangen in dit geval.