Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 januari 2021 in de zaak tussen
[appellante 2] B.V., te [plaats 2] , appellante 2 (hierna gezamenlijk: appellanten)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gaat het om de niet-ontvankelijkheid van de beroepen van twee appellanten, beide B.V.'s, tegen besluiten van de minister van Economische Zaken en Klimaat. Appellante 1 had een subsidie aangevraagd op basis van de Kaderwet EZ-subsidies, maar deze werd op nihil vastgesteld en er werd terugvordering van voorschotten gevorderd. Appellante 1 was failliet verklaard, en de curator weigerde de procedure over te nemen. Het College oordeelde dat de belangen van de failliete boedel bij de beoordeling van het verzoek om ontslag van instantie door verweerder niet konden worden meegewogen, omdat de curator had aangegeven de procedure niet te willen voortzetten. Hierdoor werd het beroep van appellante 1 niet-ontvankelijk verklaard.
Voor appellante 2, die ook betrokken was bij het samenwerkingsproject, werd vastgesteld dat het bestreden besluit enkel betrekking had op appellante 1. Het College oordeelde dat appellante 2 pas in beroep inhoudelijk kon reageren op de subsidievaststelling, waardoor haar beroepschrift als bezwaarschrift had moeten worden aangemerkt. Ook het beroep van appellante 2 werd niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan op 19 januari 2021 door een meervoudige kamer van het College, waarbij de griffier niet in staat was de uitspraak te ondertekenen.