ECLI:NL:CBB:2021:535
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het fosfaatrechtenstelsel in relatie tot individuele en buitensporige lasten voor melkveehouders
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 25 mei 2021, zaaknummer 19/1952, werd het beroep van een melkveehouder tegen het fosfaatrechtenstelsel beoordeeld. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die op 5 januari 2018 was vastgesteld op 4.537 kg. De appellant stelde dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) en dat hij een individuele en buitensporige last ondervond door de invoering van dit stelsel.
De rechtbank oordeelde dat het betoog van de appellant faalde. De appellant had al geïnvesteerd in de uitbreiding van zijn bedrijf, maar beschikte op de peildatum van 2 juli 2015 nog niet over alle benodigde vergunningen. Dit was een belangrijke factor in de beoordeling, aangezien het College stelde dat als een melkveehouder vóór de peildatum investeringen heeft gedaan zonder de benodigde vergunningen, er in beginsel geen sprake kan zijn van een individuele en buitensporige last. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken waarin dit principe was bevestigd.
De appellant had ook aangevoerd dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was, maar het College oordeelde dat verweerder voldoende had ingegaan op de bezwaargronden en dat het besluit zorgvuldig tot stand was gekomen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.