In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 juni 2021, zaaknummer 19/828, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. Appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar fosfaatrecht te laag was vastgesteld. De minister had bij de berekening van het fosfaatrecht een generieke korting van 8,3% toegepast, wat appellante betwistte. Tijdens de zittingen erkende de verweerder dat de fosfaatruimte van appellante in het bestreden besluit te laag was vastgesteld en dat perceel 5/5a volledig was bemonsterd en in de categorie grasland laag viel. Het College oordeelde dat de beroepsgrond van appellante dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en niet goed was gemotiveerd, slaagde. Het College vernietigde het bestreden besluit vanwege motiveringsgebreken en oordeelde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, omdat de minister in beroep een toereikende motivering had gegeven. Het College concludeerde dat appellante niet als starter kon worden aangemerkt onder de startersregeling, omdat zij geen nieuw bedrijf had gestart maar enkel het aantal stuks melkvee wilde uitbreiden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige motivering bij besluiten over fosfaatrechten en de toepassing van de startersregeling.