ECLI:NL:CBB:2021:557

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
19/486
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijkingenbrief van Skal inzake verkoop van niet-gecertificeerd biologisch gras

In deze zaak gaat het om een afwijkingenbrief van Stichting Skal aan appellante, die gras heeft verkocht als biologisch terwijl zij daarvoor niet gecertificeerd was. De afwijkingenbrief, gedateerd 8 oktober 2018, stelt dat appellante zich niet houdt aan de voorschriften voor biologische productie en dat er sprake is van een kritieke afwijking. Appellante moet deze afwijking per direct herstellen, anders kan haar certificaat worden ingetrokken. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van appellante tegen het besluit van Skal ongegrond werd verklaard. Het College oordeelt dat de afwijkingenbrief niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, maar dat deze wel voor de rechtsbescherming gelijkgesteld moet worden aan een besluit. Het College concludeert dat appellante in strijd heeft gehandeld met artikel 23, tweede lid, van Verordening 834/2007 en artikel 57 van Verordening 889/2008, omdat zij gras als biologisch heeft verkocht zonder de juiste certificering. De uitspraak benadrukt dat het aan appellante afgegeven certificaat voldoende duidelijk was en dat de overtreding van de regels niet ter discussie staat. Appellante had ook verzocht om schadevergoeding, maar het College was niet bevoegd om hierover te oordelen, aangezien het gevraagde bedrag boven de € 25.000,- ligt. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/486

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juni 2021 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellante,

(gemachtigde: B.H.M. Vehof ),
en

Stichting Skal, verweerster

(gemachtigde: mr. M. Timpert-de Vries).

Procesverloop

Bij brief van 8 oktober 2018 (de afwijkingenbrief) heeft verweerster aan appellante - kort gezegd en voor zover hier nog van belang - meegedeeld dat appellante zich niet houdt aan de voorschriften voor biologische productie, dat sprake is van een kritieke afwijking, dat de situatie per direct moet worden hersteld en dat, indien dat niet gebeurt, haar certificaat kan worden ingetrokken.
Bij besluit van 31 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellante tegen de afwijkingenbrief ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft gereageerd op het verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2020. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens verweerster hebben verder deelgenomen [naam 3] , specialist toezicht en [naam 4] , directeur van verweerster.

Overwegingen

1. Het beroep is gericht tegen de ongegrondverklaring door verweerster van het bezwaar van appellante tegen de bij de afwijkingenbrief vastgestelde kritieke afwijking, bestaande uit het verkopen van gras als biologisch gras terwijl appellante daarvoor volgens verweerster niet was gecertificeerd.
2. Zoals het College bij uitspraak van 1 juni 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:515) heeft overwogen, is een afwijkingenbrief geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar dient deze wel voor de rechtsbescherming met een besluit te worden gelijkgesteld.
3. Verweerster is op grond van de artikelen 15 en 17 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 belast met onder meer de uitvoering van en de controle op de naleving van de regels uit Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten (Verordening 834/2007) en Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (Verordening 889/2008).
4. Aan de afwijkingenbrief is, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat, blijkens het inspectierapport van 25 september 2018, appellante in december 2017 gras heeft verkocht als biologisch gras, terwijl zij daarvoor niet is gecertificeerd. Verweerster heeft in dit verband toegelicht dat aan appellante een certificaat is afgegeven voor biologisch teeltareaal, biologische uitloop en biologische vleeskuikens, maar niet voor de teelt van veevoedergewassen. Bij de afgifte van het eerste certificaat op 12 september 2016 is zelfs expliciet per e-mail aan appellante meegedeeld dat het bedrijf niet kan worden gecertificeerd voor veevoedergewassen, omdat het bedrijf zowel gangbaar als biologisch grasland heeft. Daarbij is vermeld dat wanneer appellante veevoedergewassen zou verkopen met verwijzing naar biologisch, er sprake zou zijn van parallelproductie, wat niet is toegestaan.
5. Appellante heeft onder meer aangevoerd dat het haar niet duidelijk was dat het afgegeven certificaat niet voor het door haar geteelde gras gold, dat onduidelijk is wat verweerster bedoelt met de regel dat parallelteelt niet is toegestaan en dat het gras dat als biologisch gras is verkocht duidelijk te onderscheiden was van het gangbare gras dat eveneens op haar bedrijf werd geteeld.
6. Artikel 23, tweede lid, van Verordening 834/2007 bepaalt - kort gezegd en voor zover hier van belang - dat termen die verwijzen naar de biologische productiemethode niet mogen worden gebruikt voor de etikettering van, de reclame voor en de handelsdocumenten betreffende een product dat niet voldoet aan de eisen van deze verordening en dat in de etikettering of reclame geen termen, termen in handelsmerken inbegrepen, of praktijken worden gebruikt die de consument of gebruiker kunnen misleiden door de indruk te wekken dat een product of de ingrediënten ervan voldoen aan de voorschriften krachtens deze verordening. Artikel 57 van Verordening 889/2008 bepaalt – kort gezegd en voor zover hier van belang – dat het biologisch logo van de Europese Unie enkel wordt gebruikt voor de etikettering indien het product in kwestie overeenkomstig de vereisten van Verordening 834/2007 is geproduceerd. Het College is van oordeel dat het aan appellante afgegeven certificaat voldoende duidelijk is, gegeven ook de mededeling in de e-mail van 12 september 2016 over het niet mogen verhandelen van veevoedergewassen als biologisch. Nu appellante niet heeft betwist dat zij in december 2017 gras heeft verkocht als biologisch gras, staat vast dat sprake is van een overtreding van artikel 23, tweede lid, van Verordening 834/2007 en artikel 57 van Verordening 889/2008. In hoeverre het als biologisch gras verkochte gras al dan niet te onderscheiden was van het door appellante destijds eveneens geteelde gangbare gras is daarbij niet van belang. Gelet op bijlage 1 (“Maatregelen bij afwijkingen”) bij het Skal-Reglement certificatie en toezicht, waarin als kritieke afwijking wordt gedefinieerd dat het product niet aan de eisen voldoet, de basisprincipes van de biologische (landbouw)productie worden geschonden en dat het product de bio-status niet verdient, heeft verweerster het verkopen van gras als biologisch gras terwijl appellante daarvoor niet was gecertificeerd in de afwijkingenbrief terecht aangemerkt als een kritieke afwijking.
7. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Appellante heeft voorts verzocht om vergoeding van schade tot een bedrag van ten minste € 34.165,99, omdat zij meent door toedoen van verweerster (onnodige) kosten te hebben gemaakt en opbrengsten te hebben gederfd. Gelet op artikel 8:89, tweede lid, van de Awb is het College in beginsel niet bevoegd te oordelen over een verzoek tot schadevergoeding als de schade meer bedraagt dan € 25.000,-. Appellante heeft haar verzoek om schadevergoeding echter desgevraagd niet beperkt tot het bedrag van € 25.000,- (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2081), zodat het College niet bevoegd is om daarover een oordeel te geven. Appellante kan die vordering alleen bij de burgerlijke rechter instellen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd het verzoek om schadevergoeding te beoordelen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, mr. A. Venekamp en mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.