ECLI:NL:CBB:2021:587
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid College van Beroep voor het Bedrijfsleven inzake besluiten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de rechtbank Overijssel in een geschil tussen een appellante en de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, die haar beroep ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de staatssecretaris terecht het bezwaar van appellante tegen een e-mail van 26 juni 2019 niet-ontvankelijk had verklaard, omdat deze e-mail geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was.
Het College heeft ambtshalve de bevoegdheid van de rechtbank Overijssel om van het beroep kennis te nemen beoordeeld. Het College concludeert dat het op grond van artikel 4 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak bevoegd is om in eerste en enige aanleg te oordelen over beroepen tegen besluiten op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb). De e-mail van 26 juni 2019, waartegen het bezwaar van appellante was gericht, bevatte een mededeling over het verbod op het aanbieden van niet toegelaten biociden en was niet gericht op rechtsgevolgen.
Het College oordeelt dat de e-mail geen besluit is in de zin van de Awb, omdat het geen verandering in een bestaande situatie teweegbrengt en niet gericht is op rechtsgevolgen. De appellante had de mogelijkheid om in rechte op te komen tegen een later besluit van de staatssecretaris, waardoor er geen onevenredig belastende weg naar de rechter was. Het College vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellante tegen het besluit van 13 augustus 2019 ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.