ECLI:NL:CBB:2021:628
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en de beoordeling van individuele en buitensporige lasten in het kader van de Meststoffenwet
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 juni 2021, zaaknummer 20/186, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. Appellante, een maatschap die een melkveehouderij exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht van appellante is vastgesteld op 5.148 kg. Dit besluit is gebaseerd op artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet, waarbij de minister het fosfaatrecht per 1 januari 2018 vaststelt in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen door melkvee op de peildatum van 2 juli 2015.
De appellante heeft in haar beroepsgronden aangevoerd dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omdat het stelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. De appellante heeft onomkeerbare investeringen gedaan in de uitbreiding van haar melkveehouderij, maar het College oordeelt dat deze investeringen niet navolgbaar zijn gezien de waarschuwingen over de overschrijding van het fosfaatproductieplafond en de afschaffing van het melkquotum.
Het College concludeert dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. De beslissing om uit te breiden was een ondernemersbeslissing, en de risico's die daarmee gepaard gaan, komen voor rekening van appellante. De bescherming van het milieu en de volksgezondheid, evenals de verplichtingen die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn, wegen zwaarder dan de belangen van appellante. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.