In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een opfokbedrijf, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister waarin het fosfaatrecht van de appellant werd vastgesteld op basis van de Meststoffenwet. De appellant betwistte dat zes koeien, die geregistreerd stonden als zoogkoeien, niet als melk- en kalfkoeien moesten worden aangemerkt. De minister had deze koeien buiten beschouwing gelaten bij de vaststelling van het fosfaatrecht. Het College oordeelde dat de minister terecht had gehandeld, aangezien de appellant niet had aangetoond dat deze koeien als melkvee moesten worden aangemerkt. Het College concludeerde dat de registratie van de koeien als zoogkoeien op de peildatum leidend was en dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen.
Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding voor de appellant. Het College kende een schadevergoeding toe van € 1.500,-, waarvan € 618,- voor de minister en € 882,- voor de Staat der Nederlanden. De proceskosten werden ook toegewezen aan de appellant, die in totaal € 1.683,- ontving van de minister en € 187,- van de Staat. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste registratie van dieren in het kader van de Meststoffenwet en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures.