In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 juli 2021, zaaknummer 20/87, staat de compensatie voor een individuele en buitensporige last centraal. Appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, dat op 3 januari 2018 was genomen, stelde het fosfaatrecht vast op 2.611 kg, waarbij een generieke korting van 8,3% was toegepast. Appellante had in 2015 6,8 ha van haar grond verpacht, wat leidde tot een korting op haar fosfaatrecht. In een eerdere uitspraak van 3 september 2019 had het College geoordeeld dat appellante door deze korting een individuele en buitensporige last droeg, en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
In het bestreden besluit van 5 november 2019 verleende verweerder een ontheffing voor het produceren van 84 kg fosfaat, maar appellante was van mening dat de compensatie in de vorm van extra fosfaatrechten had moeten worden verleend. Het College oordeelde dat verweerder binnen zijn beslissingsruimte handelde door een ontheffing te verlenen, maar dat hij bij het bepalen van de omvang van de ontheffing niet voldoende rekening had gehouden met de aan de verpachting gerelateerde kosten. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de aan de verpachting gerelateerde kosten in overweging moest nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 748,-.