1.3Het recht op eigendom is neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Het verzekert het recht op het ongestoord genot van eigendom, maar tast op geen enkele wijze het recht aan dat een Staat heeft om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang.
2. Appellante fokt jongvee op voor de export. Haar bedrijfsvoering kenmerkt zich door een jaarlijks cyclus waarin het aantal aanwezige dieren op het bedrijf, afhankelijk van de aankoop en verkoop, sterkt fluctueert. Op 2 juli 2015 waren 23 stuks jongvee aanwezig op het bedrijf.
3. Verweerder heeft bij het herzieningsbesluit II het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 221 kg. Hij is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de vastgestelde hoeveelheid fosfaatrecht gehandhaafd. Daarnaast heeft verweerder geconcludeerd dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op appellante legt, omdat de wijze waarop het fosfaatrecht wordt vastgesteld geen rekening houdt met de bedrijfscyclus van appellante. Om de disproportionele uitwerking van het fosfaatrechtenstelsel op te heffen, heeft verweerder aan appellante een ontheffing verleend ter hoogte van 220 kg.
4. Appellante verwijst naar de in bezwaar aangevoerde gronden en verzoekt deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Zij kan zich vinden in de vastgestelde 221 kg fosfaatrecht, maar is het niet eens met de ontheffing die verweerder aan haar heeft verleend voor 220 kg fosfaatrecht. Weliswaar heeft appellante in haar bezwaarschrift om het verlenen van een ontheffing of een financiële compensatie verzocht, maar primair heeft zij verzocht om een verhoging van haar fosfaatrecht. Waarom dit verzoek niet is gehonoreerd, heeft verweerder in het bestreden besluit niet toegelicht waardoor sprake is van een motiveringsgebrek. Daarnaast is appellante van mening dat verweerder handelt in strijd met het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, omdat zij de hoeveelheid fosfaatrecht waarvoor zij een ontheffing heeft gekregen niet kan verkopen. Ook is voor appellante onduidelijk waarom een geslaagd beroep op de knelgevallenregeling wel leidt tot een verhoging van het fosfaatrecht, maar de conclusie dat sprake is van een individuele en buitensporige last niet. Zij verwijst daarbij naar de door verweerder genomen beslissingen van 8 oktober 2018 en 14 januari 2019.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij terecht is overgegaan tot het verlenen van een ontheffing. Uit artikel 38, tweede lid, van de Msw volgt dat verweerder in het geval van een individuele en buitensporige last een ontheffing kan verlenen. Uit de wet volgt niet de mogelijkheid om in dat geval de vastgestelde hoeveelheid fosfaatrecht te verhogen. Verweerder voert aan dat hij dit heeft toegelicht in het bestreden besluit en betwist dat sprake is van een motiveringsgebrek. Verder merkt verweerder op dat de gevolgen van de verleende ontheffing niet onevenredig zijn in verhouding tot de te dienen doelen. Met de onheffing kan appellante haar bedrijfsvoering op gebruikelijke wijze voortzetten waardoor de nadelige gevolgen van verweerders besluitvorming zijn weggenomen. Dat de ontheffing niet kan worden verkocht, is volgens verweerder niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Wat betreft het beroep op het gelijkheidsbeginsel, voert verweerder aan dat appellante verwijst naar besluiten waarin het fosfaatrecht is verhoogd vanwege een geslaagd beroep op een knelgeval. Dat is een andere situatie dan de situatie die zich in het geval van appellante voordoet, waardoor het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.