ECLI:NL:CBB:2021:763

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
20/1118
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 en de afwijzing van een aanvraag op basis van SBI-code

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 juli 2021, werd het beroep van appellante, een onderneming die een tegemoetkoming had aangevraagd op basis van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19, ongegrond verklaard. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een tegemoetkoming, waarbij verweerder had gesteld dat de SBI-code waaronder appellante op de peildatum 15 maart 2020 was geregistreerd, niet in Bijlage 1 van de Beleidsregel stond. Appellante had een Melding niet-aansluitende SBI-code ingediend, maar verweerder oordeelde dat de omschrijving van de werkzaamheden in het handelsregister niet overeenkwam met de SBI-code die appellante had opgegeven. Verweerder had de aanvraag afgewezen omdat de SBI-code 64.20 (Financiële holdings) niet in de lijst van relevante SBI-codes stond die recht gaven op een tegemoetkoming.

Tijdens de zitting op 9 juli 2021 was appellante niet verschenen, terwijl verweerder zich had laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Appellante voerde aan dat de Beleidsregel ondeugdelijk was en dat zij materieel voldeed aan de voorwaarden, maar verweerder stelde dat de beoordeling enkel op basis van de geregistreerde gegevens op de peildatum plaatsvond. Het College oordeelde dat verweerder zijn beleid consistent had toegepast en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigden. De uitspraak benadrukte dat wijzigingen in het handelsregister na de peildatum niet in de beoordeling werden meegenomen.

De conclusie van het College was dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 juli 2021, waarbij de voorzitter niet in de gelegenheid was om de uitspraak te ondertekenen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/1118

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. R. Ridder),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Wullink en mr. G. Meijerink).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder naar aanleiding van een door appellante ingediende Melding niet-aansluitende SBI-code geweigerd appellante een tegemoetkoming te verstrekken op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (Beleidsregel).
Bij besluit van 5 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2021. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Aanleiding van deze procedure
Appellante heeft een Melding niet-aansluitende SBI-code ingediend.
Over de onderneming was op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-code 64.20 (Financiële holdings) opgenomen, en als bedrijfsomschrijving ‘Het verwerven, bezitten, beheren en vervreemden van registergoederen, effecten en alle andere vermogensbestanddelen’.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de omschrijving van de werkzaamheden zoals die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond bepalend is. De SBI-code waarmee appellante op de peildatum
15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven, staat niet in Bijlage 1 van de Beleidsregel. Uit de bedrijfsomschrijving blijkt niet dat appellante werkzaamheden verricht met betrekking tot raamprostitutie, zodat niet tegemoet wordt gekomen aan het verzoek van appellante om uit te gaan van de SBI-code 96.09 (Overige dienstverlening (rest)). Verder heeft verweerder overwogen dat de bedrijfsomschrijving in het handelsregister niet overeenkomt met een andere SBI-code die wél in Bijlage 1 staat. Dat appellante haar registratie na 15 maart 2020 met terugwerkende kracht heeft gewijzigd, maakt dat niet anders. Tot slot is niet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder zou moeten afwijken van de Beleidsregel.
Standpunt appellante
4. Appellante voert aan dat de Beleidsregel ondeugdelijk is. Immers, betrokkenen die materieel voldoen aan de Beleidsregel, maar vanwege de enkele omstandigheid dat zij onjuiste SBI-codes hebben niet voor enige vergoeding in aanmerking komen, worden in grote mate benadeeld. Verder voert appellante aan dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder de zogenaamde maatwerkprocedure heeft toegepast. Weliswaar stelt verweerder dat hij uit de bedrijfsomschrijving niet kan opmaken dat appellante werkzaamheden verricht met betrekking tot raamprostitutie, maar appellante heeft met haar exploitatievergunning van de gemeente Amsterdam onderbouwd dat zij op 15 maart 2020 wel degelijk zulke werkzaamheden verrichtte. Tot slot merkt appellante op dat haar belang verder rijkt dan alleen het bestreden besluit. Ter onderbouwing heeft zij het afwijzende besluit van verweerder op haar subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 overgelegd.
Standpunt verweerder
5. Verweerder stelt dat hij in de maatwerkprocedure beoordeelt of de op 15 maart 2020 geregistreerde bedrijfsomschrijving past bij een SBI-code die wél in Bijlage 1 is opgenomen. Zoals in het bestreden besluit al is overwogen, past die omschrijving niet bij SBI-code 96.09. De beoordeling vindt uitdrukkelijk niet plaats aan de hand van de feitelijke werkzaamheden en met wijzigingen in het handelsregister ná de peildatum wordt geen rekening gehouden.
Tot slot benadrukt verweerder dat de Beleidsregel moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit houdt in dat de aanwezigheid en toepassing van dat beleid in onderhavige procedure als een gegeven moet worden aanvaard. Daarmee ligt dus niet de vraag voor of het beleid al dan niet deugdelijk is.

Beoordeling door het College

6. Het College heeft verschillende uitspraken gedaan over de Beleidsregel. Het College verwijst naar de uitspraken van 22 december 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:992, ECLI:NL:CBB:2020:993, ECLI:NL:CBB:2020:994 en ECLI:NL:CBB:2020:995). Daarin is onder meer geoordeeld dat de Beleidsregel moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit houdt in dat de rechter alleen kan toetsen of het beleid op consistente wijze is toegepast.
7. Net als in genoemde uitspraken heeft verweerder zijn beleid in dit geval op consistente wijze toegepast. Niet de feitelijke activiteiten, maar wat op de peildatum is geregistreerd in het handelsregister is leidend. Verweerder hoeft geen rekening te houden met wijzigingen die in het handelsregister zijn doorgevoerd na de peildatum, ook niet als het gaat om wijzigingen met terugwerkende kracht. In het geval van appellante heeft verweerder de aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel dan ook terecht afgewezen omdat de SBI-code waaronder appellante op 15 maart 2020 was geregistreerd, niet is vermeld in Bijlage 1.
8. Bij toepassing van de Beleidsregel toetst verweerder ook of de bedrijfsomschrijving, zoals die op de peildatum was geregistreerd, aanknopingspunten biedt voor een daarbij passende SBI-code die wel op de lijst in die Bijlage is vermeld. Verweerder heeft terecht geconstateerd dat daar in dit geval geen sprake van is. Ook in zoverre heeft verweerder zijn beleid consistent toegepast.
9. Het College volgt verweerder in het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigen.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2021.
De voorzitter is niet in de gelegenheid De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen. deze uitspraak te ondertekenen.