In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 27 juli 2021, zaaknummer 20/170, staat de toepassing van de knelgevallenregeling van de Meststoffenwet centraal. Appellante, een melkveehouderij, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die het fosfaatrecht van appellante heeft vastgesteld op basis van de dieraantallen op 2 juli 2015. De minister heeft de melding van bijzondere omstandigheden van appellante afgewezen, omdat deze niet voldeed aan de voorwaarden voor de knelgevallenregeling. Appellante betoogde dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde, vooral gezien haar investeringen in de uitbreiding van haar bedrijf en de gezondheidsproblemen van een van de maten van de maatschap. Het College oordeelt dat de minister de knelgevallenregeling correct heeft toegepast. De dieraantallen op de peildatum waren niet 5% lager dan op de alternatieve peildatum, waardoor appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor de regeling. Het College concludeert dat er geen inbreuk is op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last op haar legt. De uitspraak benadrukt dat ondernemersrisico's voor rekening van de melkveehouder komen en dat de belangen van milieu en volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van appellante. Het beroep wordt ongegrond verklaard.