In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Maatschap [naam] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, alsook de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft de vaststelling van het fosfaatrecht van appellante, die in eerste instantie op 13 januari 2018 door verweerder is vastgesteld. Dit besluit werd later herzien op 13 september 2018, waarbij het fosfaatrecht lager werd vastgesteld. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar op 13 maart 2020, waarbij het fosfaatrecht opnieuw werd verhoogd.
Tijdens de zitting op 7 juli 2021 is de gemachtigde van appellante niet verschenen, terwijl verweerder zich wel liet vertegenwoordigen. Het College heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De uitspraak verklaart het beroep van appellante gegrond, waarbij verweerder wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,- aan appellante, alsook de vergoeding van het griffierecht van € 354,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.496,-.
Het College heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep is overschreden, wat heeft geleid tot het recht op schadevergoeding voor appellante. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn.