ECLI:NL:CBB:2021:804

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
20/481
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding redelijke termijn en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure omtrent fosfaatrecht

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Maatschap [naam] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, alsook de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid). De zaak betreft de vaststelling van het fosfaatrecht van appellante, die in eerste instantie op 13 januari 2018 door verweerder is vastgesteld. Dit besluit werd later herzien op 13 september 2018, waarbij het fosfaatrecht lager werd vastgesteld. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar op 13 maart 2020, waarbij het fosfaatrecht opnieuw werd verhoogd.

Tijdens de zitting op 7 juli 2021 is de gemachtigde van appellante niet verschenen, terwijl verweerder zich wel liet vertegenwoordigen. Het College heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De uitspraak verklaart het beroep van appellante gegrond, waarbij verweerder wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,- aan appellante, alsook de vergoeding van het griffierecht van € 354,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.496,-.

Het College heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep is overschreden, wat heeft geleid tot het recht op schadevergoeding voor appellante. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/481
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2021 in de zaak tussen

Maatschap [naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. J.A. Rietveld),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Kuiper),
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2018 heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld. Bij herzieningsbesluit van 13 september 2018 heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken en het fosfaatrecht van appellante lager vastgesteld.
Appellante heeft op 15 oktober 2018 bezwaar gemaakt tegen het herzieningsbesluit. Bij het bestreden besluit van 13 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het herzieningsbesluit gedeeltelijk gegrond verklaard, het herzieningsbesluit herroepen en het fosfaatrecht van appellante hoger vastgesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021. De gemachtigde van appellante is – met voorafgaande kennisgeving – niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling aan appellante van een schadevergoeding van € 1.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat verweerder met het bestreden besluit het fosfaatrecht van appellante juist heeft vastgesteld. Ook is niet meer in geschil appellantes verzoek om schadevergoeding. Verweerder is hier in beroep aan tegemoet gekomen. Dit heeft tot gevolg dat het beroep van appellante gegrond zal worden verklaard.
2. Het College stelt vervolgens vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep, die in dit geval op twee jaar moet worden gesteld, is overschreden. Gegeven het tijdsverloop tussen de datum van ontvangst van het bezwaarschrift op 15 oktober 2018 en de dag van deze uitspraak heeft appellante recht op € 1.000,- schadevergoeding. Het College stelt vast dat de behandelingsduur van het bezwaar is overschreden met 11 maanden. Het College zal daarom op de voet van artikel 8:88 van de Awb verweerder veroordelen tot betaling van de schadevergoeding.
3. Het door appellante betaalde griffierecht zal door verweerder aan haar worden vergoed en verweerder zal worden veroordeeld in de door appellante in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. T. Kuiper, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit proces-verbaal te ondertekenen.