In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 september 2021, zaaknummer 21/112, staat de toekenning van een subsidie op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) centraal. Appellante, een fysiotherapiepraktijk, had een subsidie van € 3.599,85 aangevraagd, maar deze werd afgewezen door de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. De reden voor de afwijzing was dat de SBI-code waaronder appellante op 15 maart 2020 was ingeschreven in het handelsregister niet in de bijlage bij de TVL was opgenomen. Appellante had later haar SBI-code aangepast naar een code die wel in de bijlage stond, maar deze wijziging was niet relevant voor de beoordeling, aangezien de peildatum 15 maart 2020 was.
Tijdens de zitting op 24 augustus 2021 werd duidelijk dat de staatssecretaris de maatwerkprocedure had toegepast, maar tot de conclusie kwam dat appellante niet in aanmerking kwam voor de subsidie. De rechtbank oordeelde dat de feitelijke bedrijfsactiviteiten van appellante niet relevant waren voor de toekenning van de subsidie, en dat de staatssecretaris geen rekening hoefde te houden met wijzigingen in het handelsregister na de peildatum. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van het College waarin werd vastgesteld dat de TVL geen ruimte biedt voor het meenemen van feitelijke bedrijfsactiviteiten.
Uiteindelijk werd het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de subsidie, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de SBI-code op de peildatum en de strikte toepassing van de regels rondom de TVL-subsidie.