Overwegingen
Aanleiding van deze procedure
1. Appellante heeft een aanvraag voor een tegemoetkoming op basis van de Beleidsregel ingediend.
2. Over de onderneming waren op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-codes [.....] (financiële holdings) en [.....] (beheer van onroerend goed) opgenomen, en als bedrijfsomschrijving ‘Het verkrijgen, vervreemden, beheren, bezwaren en exploiteren van onroerende zaken en van vermogenswaarden in het algemeen. Houdster- en financieringsmaatschappij’.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de omschrijving van de werkzaamheden zoals die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond bepalend is. De SBI-code waarmee appellante op de peildatum 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven, staat niet in Bijlage 1 van de Beleidsregel. Verder heeft verweerder overwogen dat de bedrijfsomschrijving in het handelsregister niet overeenkomt met een andere SBI-code die wél in Bijlage 1 staat. Dat appellante haar registratie na 15 maart 2020 met terugwerkende kracht heeft gewijzigd, maakt dat niet anders. Tot slot is niet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder zou moeten afwijken van de Beleidsregel.
4. Appellante voert aan dat zij op 15 maart 2020 materieel voldeed aan de voorwaarden van de SBI-code [.......] (verhuur van vakantiehuisjes en appartementen). Appellante heeft verschillende stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij op de peildatum feitelijk vakantiehuisjes en appartementen verhuurde. Hoewel de SBI-code [.....] ook (deels) aansluit bij de activiteiten van appellante, past de SBI-code [.......] beter bij haar hoofdactiviteit. Tevens moet het ‘exploiteren van onroerende zaken’ in de bedrijfsomschrijving van appellante worden aangemerkt als de verhuur van appartementen, waardoor appellante op grond van haar bedrijfsomschrijving onder de SBI-code [.......] valt, die wel in Bijlage staat.
5. Tevens voert appellante aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Verweerder heeft geen enkel onderzoek gedaan naar de feitelijke werkzaamheden van appellante. Ook heeft verweerder geen rekening gehouden met de belangen van appellante, waardoor de nadelige gevolgen van het besluit voor appellante onevenredig zijn. Ten slotte heeft verweerder geen deugdelijk inhoudelijk onderzoek gedaan en de aanvraag van appellante met een standaardbrief afgewezen. Ook de bezwaren van appellante zijn zonder deugdelijk inhoudelijk onderzoek ongegrond verklaard.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen. Daartoe heeft hij onder meer erop gewezen dat voor ondernemingen die menen onder een onjuiste SBI-code in het handelsregister geregistreerd te staan, een maatwerkprocedure is ingericht (zie de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aan de Voorzitter van Tweede Kamer van 30 juni 2020 – Moties Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren). Deze houdt in dat ondernemers hiervan melding kunnen maken bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), waarna RVO in samenspraak met de KvK deze verzoeken op redelijkheid en billijkheid en aan de hand van de economische activiteit waarmee de onderneming in het handelsregister staat ingeschreven, beoordeelt. Deze beoordeling komt – kort gezegd – hierop neer dat wordt bezien of in de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten waaronder de betreffende onderneming in het handelsregister is ingeschreven, aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de toepasselijkheid van een andere SBI-code, die wel in Bijlage 1 staat. Met de maatwerkprocedure is volgens verweerder maximaal invulling gegeven aan de motie Moorlag (Kamerstukken II, 2019-2020, 35438, nr. 13), waarin de regering is verzocht in de Beleidsregel een hardheidsclausule op te nemen op basis waarvan aanvragers die niet onder de formele werkingssfeer vallen, maar toch in identieke omstandigheden verkeren, aanspraak kunnen maken op de tegemoetkoming. De op 15 maart 2020 geregistreerde bedrijfsomschrijving van appellante ‘Het verkrijgen, vervreemden, beheren, bezwaren en exploiteren van onroerende zaken en van vermogenswaarden in het algemeen. Houdster- en financieringsmaatschappij’ geeft onvoldoende aanknopingspunten om aan te sluiten bij SBI-code [.......] of een andere SBI-code die in Bijlage 1 staat. Verweerder is van mening dat ‘exploitatie van onroerend goed’ niet past bij SBI-code [.......] , omdat deze SBI-code een subcategorie is van de categorie 55.xx (logiesverstrekking) en niet van 68.xx (verhuur van en handel in onroerend goed). Ook uit de SBI-zoektool van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt niet dat bij de omschrijving ‘exploitatie van onroerend goed’ de SBI-code [.......] past. Dat appellante feitelijk vakantiehuisjes en appartementen verhuurt, maakt dat niet anders. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de geregistreerde bedrijfsomschrijving en niet aan de hand van de feitelijke werkzaamheden.
7. Volgens verweerder is het bestreden besluit niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Bij de totstandkoming van de Beleidsregel heeft een belangenafweging plaatsgevonden, waarbij is overwogen dat het belang van een snelle beoordeling zwaarder dient te wegen dan het belang dat ondernemers hebben bij een beoordeling aan de hand van feitelijke werkzaamheden. Ook wijst verweerder op het feit dat beoordeling plaatsvindt aan de hand van de SBI-code op grond waarvan appellante op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister en niet aan de hand van de feitelijke werkzaamheden.
Beoordeling door het College
8. Het College heeft verschillende uitspraken gedaan over de Beleidsregel. Het College verwijst naar de uitspraken van 22 december 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:992, ECLI:NL:CBB:2020:993, ECLI:NL:CBB:2020:994 en ECLI:NL:CBB:2020:995). Daarin is onder meer geoordeeld dat de Beleidsregel moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit houdt in dat de rechter alleen kan toetsen of het beleid op consistente wijze is toegepast. 9. Net als in genoemde uitspraken heeft verweerder zijn beleid in dit geval op consistente wijze toegepast. Niet de feitelijke activiteiten, maar wat op de peildatum is geregistreerd in het handelsregister is leidend. Dat verweerder de feitelijke werkzaamheden van appellante niet heeft onderzocht, betekent dan ook niet dat de besluitvorming onzorgvuldig is. In het geval van appellante heeft verweerder de aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel terecht afgewezen omdat de SBI-code waaronder appellante op 15 maart 2020 was geregistreerd, niet is vermeld in Bijlage 1.
10. Bij toepassing van de Beleidsregel toetst verweerder ook of de bedrijfsomschrijving, zoals die op de peildatum was geregistreerd, aanknopingspunten biedt voor een daarbij passende SBI-code die wel op de lijst in die Bijlage is vermeld. Verweerder heeft afdoende gemotiveerd dat en waarom de door appellante aangedragen SBI-code [.......] niet aansluit bij de bedrijfsomschrijving zoals die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond. Ook in zoverre heeft verweerder zijn beleid consistent toegepast.
11. Het College volgt verweerder in het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de Beleidsregel rechtvaardigen.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.