In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 april 2022, zaaknummer 21/657, is het beroep van appellante, een onderneming die een aanvraag had ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020, gegrond verklaard. De aanvraag was afgewezen omdat de SBI-code waaronder appellante op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister niet was opgenomen in de bijlage bij de TVL. Het College oordeelt dat de regeling ten onrechte is vastgesteld zonder een oplossing te bieden voor ondernemers die, ondanks dat zij niet voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarden, wel onder de doelgroep van de TVL vallen. Dit is in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College heeft vastgesteld dat de voorwaarden in artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder d, van de TVL buiten toepassing moeten worden gelaten voor de betrokken groep ondernemers, waaronder appellante. De uitspraak benadrukt dat de feitelijke activiteiten van de onderneming in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van de subsidieaanvraag.
Het College vernietigt het bestreden besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat en draagt de minister op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de feitelijke activiteiten van appellante. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.518,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. L. ten Hove, griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 april 2022.