ECLI:NL:CBB:2022:195
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afkeuring van subsidiabele landbouwgrond en berekening van GLB-betalingen
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de afkeuring van delen van zijn percelen als subsidiabele landbouwgrond in het kader van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Het primaire besluit van 22 december 2020 had de uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling vastgesteld, maar de minister had delen van de opgegeven percelen afgekeurd omdat deze niet voldeden aan de eisen voor subsidiabiliteit. De appellant voerde aan dat de afgekeurde delen wel degelijk in gebruik waren als blijvend grasland en dat de minister ten onrechte een korting had toegepast op de uitbetaling.
Tijdens de zitting op 11 maart 2022 heeft de gemachtigde van de appellant, J.J. Bongers, de argumenten toegelicht. Het College heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de afgekeurde delen van de percelen inderdaad niet als subsidiabele landbouwgrond konden worden aangemerkt. De minister had de oppervlakte van de percelen correct vastgesteld en de korting op de uitbetaling was terecht toegepast. Het College heeft de beroepsgrond van de appellant verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak om te voldoen aan de voorwaarden voor subsidiabiliteit van landbouwgrond in het kader van het GLB.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is genomen door mr. A. Venekamp, met mr. M.R. Broeze als griffier. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.