ECLI:NL:CBB:2022:208

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
20/616
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige besluiten in het kader van de Meststoffenwet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De verzoeker had schadevergoeding aangevraagd naar aanleiding van besluiten die onrechtmatig waren verklaard, maar het College oordeelde dat de gestelde schade niet rechtstreeks verband hield met deze besluiten. De verzoeker had op 4 december 2019 een verzoek om schadevergoeding ingediend, dat deels was toegewezen door de minister. Echter, de schade die de verzoeker had geleden door het afkopen van verkoopovereenkomsten met WB Agri en een andere partij, was het gevolg van het niet kunnen overdragen van fosfaatrechten, en niet van de onrechtmatige besluiten zelf. Het College stelde vast dat de besluiten tot weigering van de overdracht onherroepelijk waren, omdat de verzoeker hiertegen geen beroep had ingesteld. Hierdoor moest het College uitgaan van de rechtmatigheid van deze besluiten.

De verzoeker voerde aan dat de schade die hij had geleden door het afkopen van contracten met de kopers, voortkwam uit de onrechtmatige besluiten. Het College oordeelde echter dat deze schade niet voor vergoeding in aanmerking kwam, omdat deze niet rechtstreeks voortvloeide uit de onrechtmatige besluiten. Het College verwierp ook het beroep op het motiveringsbeginsel, omdat de verzoeker niet had aangetoond dat de schade als gevolg van de afkoop van de verkoopovereenkomsten direct verband hield met de onrechtmatige besluiten. De kosten voor het opstellen van de schadeberekening werden ook niet vergoed, omdat deze niet voldoende waren gespecificeerd. Uiteindelijk werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en het College oordeelde dat er geen aanleiding was om de minister te veroordelen in de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/616

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: P.J. Houtsma),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma-Heringa).

Procesverloop

Verzoeker heeft op 4 december 2019 bij verweerder een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Op 12 juni 2020 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding deels toegewezen.
Op 17 juli 2020 heeft verzoeker bij het College een verzoekschrift als bedoeld in artikel 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1. Op grond van artikel 8:88 van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt als gevolg van een onrechtmatig besluit.
Feiten
2.1
Bij het besluit van 13 januari 2018 heeft verweerder op grond van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van verzoeker vastgesteld op 700 kg. Bij besluit van 13 september 2018 (het herzieningsbesluit) heeft verweerder het fosfaatrecht van verzoeker herzien en vastgesteld op 263 kg. Bij besluit van 26 november 2018 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Bij besluit van 19 november 2019 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 13 januari 2018 en het herzieningsbesluit van 13 september 2018 herroepen en het fosfaatrecht van verzoeker vastgesteld op 1.094 kg.
2.2
Op 1 maart 2018, 21 juni 2018 en 30 juli 2018 heeft verweerder meldingen overdracht fosfaatrechten (overdrachtsmeldingen) van verzoeker ontvangen. In deze overdrachtsmeldingen is verzocht om netto in totaal 575,5 kg fosfaatrechten over te dragen. Verweerder heeft de overdrachtsmeldingen van 1 maart 2018 en van 30 juli 2018 afgewezen bij besluiten van 26 oktober 2018, met als reden dat verzoeker na herbeoordeling van het aantal fosfaatrechten over onvoldoende fosfaatrechten beschikte voor de beoogde overdrachten.
2.3
Verzoeker heeft verweerder verzocht om schadevergoeding. Verweerder heeft op 12 juni 2020 een schadevergoeding toegekend van € 52.545,51.
Verzoek om schadevergoeding3.1 Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte een gedeeltelijke schadevergoeding heeft toegekend. Naast inkomstenderving heeft verzoeker ook schade geleden doordat hij de verkoopovereenkomsten met WB Agri en [naam 2] heeft moeten afkopen voor respectievelijk € 12.900,- en € 400,-. Verzoeker kon zijn contractuele verplichtingen jegens de koper immers na de verlaging van zijn fosfaatrecht bij het herzieningsbesluit niet meer nakomen. De kopers eisten niettemin levering van de fosfaatrechten waardoor verzoeker genoodzaakt was maatregelen te nemen om het risico op grotere schadeclaims te voorkomen. Volgens verzoeker is ook deze schadepost veroorzaakt door het onrechtmatige herzieningsbesluit en niet door de afwijzing van de overdrachtsmeldingen. Zonder het herzieningsbesluit waren de overdrachtsmeldingen immers niet afgewezen, had verzoeker de fosfaatrechten kunnen leveren en was hij nooit aansprakelijk gesteld door de kopers. Verzoeker verzoekt daarnaast om een kostenvergoeding ter hoogte van € 1.721,28 voor de werkzaamheden van de gemachtigde tijdens de gehele schikkingsprocedure en de kosten voor de schadeberekening.
3.2
Verzoeker heeft verder ter zitting aangevoerd dat verweerder inconsequent heeft gehandeld door het verzoek slechts gedeeltelijk toe te kennen. Verweerder heeft erkend dat de schade is veroorzaakt door het besluit van 13 januari 2018, het herzieningsbesluit en het besluit van 26 november 2018. Dit brengt volgens verzoeker mee dat ook volgens verweerder de schade niet voortvloeit uit het besluit van 26 oktober 2018, inhoudende de weigering om de overdrachtsmeldingen te registreren.
Standpunt van verweerder
4.1
Over de gestelde kosten gemaakt voor de afkoop van de verkoopovereenkomsten met [naam 2] en WB Agri stelt verweerder zich op het standpunt dat deze schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat een direct verband met het schadeveroorzakende besluit ontbreekt. De schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van het niet kunnen leveren van de door haar verkochte fosfaatrechten, het verhandelen van het fosfaatrecht als vermogensrecht, is het gevolg van het niet kunnen overdragen van deze fosfaatrechten. Daaraan ligt het besluit van verweerder van 26 oktober 2018, inhoudende de weigering om de overdracht van de fosfaatrechten naar de koper te registreren, ten grondslag. Dit besluit is inmiddels onherroepelijk geworden. Hierbij verwijst verweerder naar de uitspraken van het College van 20 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:737) en van 5 oktober 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:908). De kosten voor het opstellen van de schadeberekening en het schikkingsvoorstel komen evenmin voor vergoeding in aanmerking, aangezien verzoeker deze kosten niet (voldoende) heeft gespecificeerd en onderbouwd met bijvoorbeeld betaalbewijzen. Verweerder wijst verder erop dat in de bezwaarfase al proceskosten ter hoogte van € 1.024,- zijn vergoed.
4.2
Verweerder betwist dat hij inconsequent heeft gehandeld door de inkomstenderving wel te vergoeden en de schade als gevolg van het afkopen van de verkoopovereenkomsten niet. Verweerder stelt dat deze schadeposten niet allebei zijn veroorzaakt door de onrechtmatige besluiten, dit geldt enkel voor de inkomstenderving. De schade als gevolg van het afkopen van de verkoopovereenkomst is verder verwijderd van deze onrechtmatige besluiten, omdat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de weigering om de overdrachtsmeldingen te registreren.
Beoordeling
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de besluiten waarbij het fosfaatrecht aanvankelijk, voorafgaand aan het besluit van 19 november 2019, is vastgesteld – de besluiten van 13 januari 2018, 13 september 2018 en 26 november 2018 – onrechtmatig zijn en dat verweerder in beginsel aansprakelijk is voor de schade die verzoeker daardoor heeft geleden.
5.2
Met betrekking tot de gestelde schade door het moeten afkopen van het contract met [naam 2] en WB Agri volgt het College verweerder in zijn standpunt dat deze schade niet rechtstreeks in verband staat met de besluiten waarvan de onrechtmatigheid is komen vast te staan. Zoals verweerder aanvoert, is deze schade het gevolg van het niet kunnen overdragen van de fosfaatrechten. De besluiten van 26 oktober 2018, waarbij verweerder heeft geweigerd de overdracht te registreren, zijn echter onherroepelijk, nu verzoeker geen beroep heeft ingesteld tegen deze besluiten. Dit betekent dat het College moet uitgaan van de rechtmatigheid van deze besluiten. De schade valt dus niet toe te rekenen aan de onrechtmatige besluiten. Het College verwijst naast de door verweerder genoemde uitspraken van 20 juli 2021 en van 5 oktober 2021 naar zijn uitspraak van 8 juni 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:580). Deze schade komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
5.3
Het betoog van verzoeker over de inconsequente behandeling van zijn schadevergoedingsverzoek merkt het College aan als een beroep op het motiveringsbeginsel. Het College is van oordeel dat dit beroep niet kan slagen. Verweerder heeft terecht overwogen dat de schade als gevolg van het moeten afkopen van de verkoopovereenkomsten is veroorzaakt door de besluiten van 26 oktober 2018, terwijl de inkomstenderving rechtstreeks het gevolg is van de onrechtmatige besluiten. Verzoeker heeft immers door de onterechte verlaging en foutieve vaststelling van het fosfaatrecht niet al in 2018 de mogelijkheid gehad om het fosfaatrecht tegen de toen geldende hogere prijs te verkopen. Verweerder heeft dus ook terecht overwogen dat enkel de inkomstenderving voor vergoeding in aanmerking kon komen.
5.4
De kosten voor het opstellen van de schadeberekening en het schikkingsvoorstel merkt het College aan als proceskosten. Het bedrag van de proceskosten kan op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht enkel forfaitair worden vastgesteld. In dit geval ziet het College echter geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker, omdat geen sprake is van een geslaagd verzoek om schadevergoeding.
Slotsom
6.1
Het College zal het verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatige besluitvorming afwijzen.
6.2
Het College ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker.

Beslissing

Het College wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. N.C.H. Vrijsen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.
w.g. H.L. van der Beek w.g. N.C.H. Vrijsen