uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2022 in de zaak tussen
V.O.F. [naam 1] , te [woonplaats] , appellante
(gemachtigde: [naam 3] ),
minister van Economische zaken en Klimaat,
thans de minister voor Klimaat en Energie, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A. van der Voort).
Inhoudsindicatie
In deze zaak beslist het College dat een zakelijk gebruiker geen recht heeft op subsidie op grond van de regeling Investeringssubsidie duurzame energie (de Regeling), omdat de pelletkachels zijn aangeschaft voordat de aanvraag om subsidie is ingediend. Dat is niet in overeenstemming met de Regeling.
Overwegingen
1. Appellante is een bedrijf dat zich bezighoudt met de verkoop van onder meer pelletkachels. Op 5 juni 2019 heeft appellante subsidie aangevraagd op grond van de Regeling voor de aanschaf van acht pelletkachels voor haar showroom. Bij haar aanvraag heeft appellante twee aankoopfacturen gevoegd, die zijn gedateerd op 5 maart 2019 en 17 april 2019.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellante de pelletkachels al had aangeschaft voordat zij de subsidie aanvroeg. Daardoor wordt volgens verweerder niet voldaan aan het vereiste van stimulerend effect. Dat betekent in dit geval dat de subsidie geacht wordt geen stimulerend effect te hebben wanneer de installaties voor de productie van duurzame energie zijn aangeschaft voordat een aanvraag om subsidie is ingediend. Daarnaast bepaalt artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (het Kaderbesluit) dat kosten die zijn gemaakt voor indiening van de aanvraag niet voor subsidie in aanmerking komen. Van een dergelijke situatie is in het geval van appellante sprake, zodat zij niet voldoet aan de subsidievoorwaarden, aldus verweerder.
3. Appellante is het niet eens met verweerders besluitvorming en stelt dat zij aan alle voorwaarden van subsidieverlening voldoet. Volgens de informatie op de website ‘www.ISDE.nl’ was het geen verplichting om eerste de aanvraag in te dienen, maar een keuze. Dat de aanvraag is afgewezen, omdat eerst de pelletkachels zijn aangeschaft en vervolgens de subsidie is aangevraagd, voelt voor appellante als een straf. Volgens appellante spreken de regels elkaar tegen. Als beginnend ondernemer heeft appellante bij de aanschaf van de pelletkachels gerekend op de subsidie en zij hoopt alsnog de aangevraagde subsidie te ontvangen.
4. Verweerder voert aan dat de subsidie alleen kan worden toegewezen als de steun een stimulerend effect heeft. Dit heeft tot gevolg dat de kosten die zijn gemaakt vóór het indienen van de aanvraag niet voor subsidie in aanmerking komen, tenzij de aanvraag is ingediend door een natuurlijk persoon. Volgens verweerder staat niet ter discussie dat appellante geen natuurlijk persoon is en dat zij de pelletkachels heeft aangekocht voordat zij de subsidie heeft aangevraagd. Daarnaast voert verweerder aan dat de website ‘www.ISDE.nl’ niet door hem wordt beheerd, zodat hij niet verantwoordelijk is voor de informatie die op die website staat. Daar komt bij dat appellante bij het raadplegen van die website kennelijk heeft miskend dat zij een zakelijk gebruiker is. Overigens staat op de website van verweerder zelf duidelijk vermeld waaraan een subsidieaanvraag moet voldoen, waarbij een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de voorwaarden die gelden voor particulieren en de voorwaarden die gelden voor zakelijke gebruikers. Volgens verweerder is elke subsidieaanvrager verantwoordelijk voor zijn eigen aanvraag en dient die zich te vergewissen van de toepasselijke regelgeving. Verweerder concludeert dan ook dat hij de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen.
5. Het College is van oordeel dat verweerder de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen. Hieronder licht het College zijn oordeel toe. Bij zijn oordeel is het College uitgegaan van het wettelijk kader zoals dat is opgenomen in bijlage I van deze uitspraak. In bijlage II is het procesverloop opgenomen. Deze bijlages zijn een onderdeel van de uitspraak.
6. Artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kaderbesluit bepaalt dat verweerder een aanvraag moet afwijzen als niet wordt voldaan aan het vereiste inzake het stimulerend effect. Uit artikel 6 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening volgt dat de regelgever ervan uitgaat dat de subsidie op grond van de Regeling alleen een stimulerend effect heeft als de aanvraag wordt ingediend voordat de installaties voor de productie van duurzame energie worden aangeschaft. In dit geval heeft appellante eerst de pelletkachels aangeschaft en daarna pas de subsidie aangevraagd. Het verlenen van subsidie heeft daardoor geen stimulerend effect meer zoals bedoeld in de Regeling, zodat verweerder gehouden is de aanvraag van appellante af te wijzen. Bovendien geldt op grond van artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit dat kosten, die zijn gemaakt voor het indienen van de aanvraag, niet voor subsidie in aanmerking komen. Dus ook om die reden kan verweerder geen subsidie aan appellante verlenen. Weliswaar bepaalt artikel 15 van het Kaderbesluit dat bij ministeriële regeling een uitzondering kan worden gemaakt op het bepaalde in artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit, maar in artikel 4.5.3., tweede lid, van de Regeling – zoals dit artikel luidde ten tijde van het bestreden besluit – is alleen een uitzondering gemaakt voor de kosten die zijn gemaakt door natuurlijke personen. Aangezien appellante een vennootschap onder firma is en geen natuurlijk persoon, komt zij niet voor deze uitzondering in aanmerking. Ook kan verweerder niet in afwijking van het bepaalde in de Regeling en het Kaderbesluit alsnog subsidie aan appellante verlenen omdat zij tot de doelgroep van de Regeling hoort. Dat zou immers leiden tot verboden staatssteun van verweerder aan appellante.
7. Wat betreft de stelling van appellante dat zij heeft mogen vertrouwen op de informatie van de website ‘www.ISDE.nl’, wijst het College erop dat deze website niet wordt beheerd door verweerder of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, de instantie waar appellante haar aanvraag heeft ingediend. Appellante kon er daardoor niet zonder meer van uitgaan dat de informatie op die website juist was. Daar komt bij dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van verweerder is vereist. Een dergelijke toezegging heeft verweerder niet aan appellante gedaan.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.
w.g. B. Bastein w.g. C.M.J. Rouwers
Bijlage I: Wettelijk kader
Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Algemene Groepsvrijstellingsverordening) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
1. Deze verordening is slechts van toepassing op steun die een stimulerend effect heeft.
2. Steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit aanvangen, bij de betrokken lidstaat een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend. (…)
1. Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.”
Het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV- subsidies luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
1. Voor subsidie komen de redelijke gemaakte kosten in aanmerking die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit
2. Vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten komen niet voor subsidie in aanmerking.
(…).
Artikel 15
Bij ministeriële regeling kan worden afgeweken van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 10 of de wijze van berekenen van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 11, eerste lid, en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitleg van in dit hoofdstuk gebruikte, voor de berekening van de subsidiabele kosten relevante begrippen.
1. Onze minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:
(…)
c. niet voldaan wordt aan de eisen inzake het stimulerend effect, bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader;
(…).”
Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Titel 4.5 Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE)
(…)
Artikel 4.5.3 Subsidiabele kosten
(…)
2. Voor de aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie bestemd voor de eigen woning komen in afwijking van artikel 10, tweede lid, van het besluit, kosten in verband met installaties die uiterlijk drie maanden vóór indiening van de aanvraag, maar na 1 januari 2016, zijn gemaakt voor subsidie in aanmerking.”