In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) constateerden dat zeven runderen niet beschikten over een schone en droge ligplaats, wat leidde tot de conclusie dat de appellant de opgelegde maatregel niet had uitgevoerd. De minister had vervolgens de verbeurde dwangsommen van in totaal € 7.000,- ingevorderd.
De appellant heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de minister, maar het College oordeelde dat het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk was, omdat de appellant geen procesbelang meer had na de intrekking van dat besluit. Het College heeft ook de gronden van de appellant tegen het tweede bestreden besluit ongegrond verklaard. De appellant voerde aan dat hij verbeteringen had aangebracht in de huisvesting van de runderen, maar het College oordeelde dat deze verbeteringen pas na de laatste controle door de NVWA waren gerealiseerd. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de wetgeving omtrent dierenwelzijn en de verantwoordelijkheden van houders van dieren.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en bevat een bijlage met de toepasselijke wet- en regelgeving. Het College heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.