ECLI:NL:CBB:2022:435

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
21/183
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang na toekenning subsidie TVL

In deze zaak heeft appellante, [naam 1] B.V., beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, waarbij haar aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) was afgewezen. Het primaire besluit, genomen op 13 augustus 2020, wees de aanvraag af omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarde van minimaal 30% omzetverlies in de subsidieperiode ten opzichte van de referentieperiode in 2019. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 15 december 2020, heeft appellante beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 28 juli 2021 heeft het College het onderzoek gesloten, maar later heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer. Op 28 oktober 2021 vond een nieuwe zitting plaats. Op 27 januari 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en subsidie toegekend aan appellante, waarmee hij volledig tegemoetkwam aan het beroep.

Het College concludeert dat appellante geen belang meer heeft bij een verdere beoordeling van het beroep, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gekomen, maar verweerder wordt wel opgedragen het betaalde griffierecht van € 360,- aan appellante te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 juli 2022.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/183

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juli 2022 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] , appellante

(gemachtigde: [naam 2] ),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.H. van der Burgt).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) afgewezen.
Bij besluit van 15 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting door een enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 28 juli 2021.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Het College heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Het College heeft vervolgens het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting door een meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Het College heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Het College heeft op 8 november 2021 het onderzoek in deze zaak heropend en verweerder schriftelijk vragen gesteld.
Bij besluit van 27 januari 2022 (het herzieningsbesluit) heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, het primaire besluit herroepen en aan appellante subsidie toegekend op grond van de TVL.
Met instemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten. Vervolgens heeft het College het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Appellante heeft op 30 juni 2020 een subsidie op grond van de TVL aangevraagd. Aanvankelijk heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarde dat het omzetverlies in de subsidieperiode in 2020 ten minste 30% bedraagt ten opzichte van de referentieperiode in 2019.
2. Met het herzieningsbesluit heeft verweerder alsnog subsidie aan appellante toegekend op grond van de TVL. Daarmee is verweerder volledig tegemoetgekomen aan het beroep van appellante. Niet is gebleken dat appellante nog belang heeft bij een verdere beoordeling van het beroep.
3. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat het College het beroep niet meer inhoudelijk beoordeelt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
4. Het College ziet in de uitkomst van deze zaak wel aanleiding om te bepalen dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht van € 360,- dient te vergoeden, omdat verweerder aan het beroep tegemoetgekomen is.

Beslissing

Het College
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan appellante te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. D. Brugman en mr. A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2022.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. C.M.J. Rouwers