ECLI:NL:CBB:2022:708

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
22/160
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen niet-ontvankelijk verklaring van subsidieaanvraag COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft een bezwaar dat te laat is ingediend tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, waarin de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het vierde kwartaal van 2020 op € 0,00 is vastgesteld en een eerder betaald voorschot van € 18.444,58 is teruggevorderd. Het bezwaar van appellante werd niet-ontvankelijk verklaard, waarop appellante beroep instelde.

De appellante stelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat haar financieel adviseur vijf dagen voor het verstrijken van de bezwaartermijn een fietsongeval had gehad, waardoor hij niet in staat was om tijdig het bezwaarschrift in te dienen. Het College oordeelde dat het optreden van de adviseur aan de appellante kan worden toegerekend en dat het de verantwoordelijkheid van de adviseur was om maatregelen te treffen voor een goede voortgang van de lopende zaken. Het College concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard.

Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van adviseurs in het indienen van bezwaarschriften en de gevolgen van termijnoverschrijdingen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 22/160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. M. Demont),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. C. Zieleman en R.E. Groenewold).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2021 (het primaire besluit) heeft (destijds) de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de aan appellante verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2020 vastgesteld op € 0,00 en het betaalde voorschot van € 18.444,58 teruggevorderd.
Bij besluit van 6 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2022. Namens appellante zijn verschenen [naam 2] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in samenhang met artikel 6:7 van de Awb dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
2. Tussen partijen is niet in geschil en ook het College stelt vast dat appellante te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. De vraag is of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3. Appellante heeft in het beroepschrift uitgelegd dat het bezwaarschrift te laat is ingediend omdat haar (financieel) adviseur, die de behandeling van haar TVL-aanvraag en het bezwaarschrift onderhanden had, vijf dagen vóór het einde van de bezwaartermijn onfortuinlijk ten val is gekomen met zijn fiets. Daarbij heeft hij onder andere zijn kaak op twee plaatsen gebroken. Gezien de aard van zijn verwondingen, de voorgeschreven medicatie (zware pijnstillers) en zijn concentratieproblemen alsmede vermoeidheids- en pijnklachten, was hij in de weken na zijn ongeval niet in staat om op niveau te presteren in zijn werk. Hij heeft het bezwaarschrift zo spoedig mogelijk ingediend als dat van hem kon worden verwacht in deze situatie. Appellante stelt zich primair op het standpunt dat het haar niet mag worden tegengeworpen dat haar adviseur heeft verzuimd het werk over te dragen aan een collega. Uiteraard heeft haar adviseur in nauw contact gestaan met zijn werkgever over zijn persoonlijk welzijn en zijn werkzaamheden, maar hij was in de veronderstelling dat hij zijn werk naar behoren kon verrichten. Hij heeft onder invloed van de pijnstilling een inschattingsfout gemaakt over zijn eigen inzetbaarheid. Hierdoor was het lastig, zo niet onmogelijk, om de nodige maatregelen te treffen om een termijnoverschrijding te voorkomen. Appellante verwijst in dit verband naar de uitspraak van het College van 26 februari 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:319). Subsidiair stelt appellante zich op het standpunt dat het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding, met als resultaat het weigeren van een subsidie voor het vierde kwartaal van 2020, in licht van het doel van de TVL en de gegeven feiten en omstandigheden disproportioneel is. Appellante heeft de subsidie van € 18.444,58 hard nodig om een zware periode als gevolg van de coronamaatregelen door te komen.
4. Het College komt tot de volgende beoordeling.
5.1
In dit geval heeft verweerder in de door appellante aangevoerde reden voor het te laat gemaakte bezwaar terecht geen grond gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Wanneer een indiener van een bezwaarschrift ervoor kiest zich door een adviseur te laten vertegenwoordigen, wordt het optreden van die adviseur in beginsel aan de indiener toegerekend. Het lag op de weg van de adviseur van appellante om maatregelen te treffen om een goede voortgang van de lopende (en spoedeisende) zaken te waarborgen in de periode na zijn fietsongeval. Aangezien hij nauw in contact stond met zijn werkgever over zijn persoonlijk welzijn en zijn werkzaamheden, had van hem of een van zijn collega’s verwacht mogen worden dat er namens appellante tijdig een (pro forma) bezwaarschrift was ingediend. In zoverre gaat de door appellante gemaakte vergelijking met de uitspraak van het College van 26 februari 2021 niet op. Verweerder heeft in het verweerschrift terecht opgemerkt dat in dit geval sprake is van een groot kantoor (met drie vestigingen) met 65 medewerkers. Dat, naar ter zitting is gesteld, sprake was van een enorme werkdruk voor de vijf fiscalisten van het kantoor, die naast de gebruikelijke werkzaamheden voor 800 ondernemers onverwacht (ook) de aanvragen voor een TVL-subsidie en de bezwaarschriften moesten afhandelen, leidt niet tot een ander oordeel.
5.2
Verweerder heeft het bezwaar van appellante dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat het primaire besluit ingrijpend van aard is dan wel grote financiële gevolgen heeft, kan geen rol spelen bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het niet-ontvankelijk verklaren van een bezwaar (zie de uitspraak van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CBB:2021:913).
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2022.
R.W.L. Koopmans C.E.C.M. van Roosmalen