In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft een bezwaar dat te laat is ingediend tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, waarin de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het vierde kwartaal van 2020 op € 0,00 is vastgesteld en een eerder betaald voorschot van € 18.444,58 is teruggevorderd. Het bezwaar van appellante werd niet-ontvankelijk verklaard, waarop appellante beroep instelde.
De appellante stelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat haar financieel adviseur vijf dagen voor het verstrijken van de bezwaartermijn een fietsongeval had gehad, waardoor hij niet in staat was om tijdig het bezwaarschrift in te dienen. Het College oordeelde dat het optreden van de adviseur aan de appellante kan worden toegerekend en dat het de verantwoordelijkheid van de adviseur was om maatregelen te treffen voor een goede voortgang van de lopende zaken. Het College concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard.
Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van adviseurs in het indienen van bezwaarschriften en de gevolgen van termijnoverschrijdingen in bestuursrechtelijke procedures.