ECLI:NL:CBB:2022:764

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
21/990
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van subsidieaanvraag voor zonneboiler en warmtepomp op basis van installatie-eisen

In deze zaak heeft appellant, een bouwinstallatiebedrijf, een subsidie aangevraagd voor de aanschaf en installatie van een zonneboiler en een warmtepomp op basis van de Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies. De aanvraag werd afgewezen door de minister voor Klimaat en Energie, omdat appellant niet kon aantonen dat de installatie was uitgevoerd door een erkend bouwinstallatiebedrijf, zoals vereist in artikel 4.5.2 van de Regeling. Appellant had een factuur ingediend van een installateur, maar deze was niet ingeschreven in het handelsregister als bouwinstallatiebedrijf. Ondanks dat appellant foto’s en verklaringen overlegde, oordeelde het College van Beroep voor het Bedrijfsleven dat niet voldaan was aan de wettelijke eisen voor subsidie. Het College benadrukte dat het aan appellant was om te verifiëren of de installateur aan de vereisten voldeed. De uitspraak werd gedaan op 15 november 2022, waarbij het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Het College concludeerde dat de regelgeving geen ruimte biedt voor een belangenafweging, en dat de aanvraag om die reden moest worden afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/990

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 november 2022 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. M. van Hoorne)
en

de minister voor Klimaat en Energie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Essen).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2021 heeft verweerder de door appellant aangevraagde subsidie op grond titel 4.5 Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) van de Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) voor een zonneboiler en een warmtepomp afgewezen.
Bij besluit van 2 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2022. Aan de zitting hebben deelgenomen appellant, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Appellant heeft op 13 februari 2021 subsidie aangevraagd voor een zonneboiler en een warmtepomp. Bij deze aanvraag heeft appellant een factuur van 12 november 2020 gevoegd. Naar aanleiding van het verzoek van verweerder om een factuur aan te leveren van de installateur met installatiedatum en foto’s waaruit blijkt dat de apparaten zijn geïnstalleerd, heeft appellant foto’s opgestuurd en twee facturen van € 0,01 voor de installatie, controle en inbedrijfstelling van de zonneboiler en de waterpomp.
2. Verweerder heeft de subsidie-aanvraag afgewezen, omdat appellant niet heeft aangetoond dat de apparaten zijn geïnstalleerd door een bouwinstallatiebedrijf, zoals vanaf 2021 is vereist op grond van artikel 4.5.2, tweede lid, van de Regeling.
3. In bezwaar heeft appellant een verklaring overgelegd waarin de verkoper van de apparaten bevestigt dat hij de installatie heeft uitgevoerd. Appellant is het niet eens met de suggestie van verweerder dat hij de apparaten zelf zou hebben geïnstalleerd. Appellant stelt dat hijzelf niet meer heeft gedaan dan de plek vrij maken en een gat in het plafond maken voor de leidingen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellant meegedeeld dat hij blijft bij zijn besluit om de subsidie-aanvraag voor de zonneboiler en warmtepomp af te wijzen. Verweerder heeft daarbij geconstateerd dat het bedrijf waar appellant de zonneboiler en warmtepomp heeft gekocht valt onder een in het handelsregister als recyclingbedrijf ingeschreven bedrijf. Niet is aangetoond dat de zonneboiler en warmtepomp zijn geïnstalleerd door een bouwinstallatiebedrijf. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste van artikel 4.5.2, tweede lid, in combinatie met artikel 4.5.1, van de Regeling. Dit vereiste houdt in dat de apparaten geïnstalleerd moeten zijn door een bouwinstallatiebedrijf dat in het handelsregister is ingeschreven in de sectie bouwinstallatiebedrijf of een vergelijkbare sectie. Daarnaast heeft verweerder uit de verklaringen van appellant en de door appellant overgelegde facturen opgemaakt dat appellant de apparaten zelf heeft geïnstalleerd.
5.1
Ook in beroep voert appellant aan dat de zonneboiler en warmtepomp zijn geïnstalleerd door een installateur. Volgens hem kan hem niet aangerekend worden dat die installateur niet op de juiste wijze is ingeschreven in het handelsregister. Van hem als burger/particulier kan niet verwacht worden dat hij in het handelsregister nagaat hoe een bedrijf is ingeschreven en hoefde hij er op basis van de informatie op de website van de installateur niet aan te twijfelen dat de installateur een gecertificeerd installatiebedrijf is. Appellant stelt verder dat het vereiste van installatie door een gecertificeerd installatiebedrijf vóór 2021 niet gold en dat de installateur vanaf begin 2021 bezig was om de registratie in het handelsregister aan te passen.
5.2
Verder stelt appellant dat het door hem misgelopen subsidiebedrag van ongeveer € 3.500,- voor hem een groot bedrag is en dat hij er het volste vertrouwen in had dat hij voor subsidie in aanmerking zou komen.
6.1
Het College overweegt dat het in deze zaak in de eerste plaats gaat om de vraag of voldaan is aan het vereiste van artikel 4.5.2, tweede lid, van de Regeling. Hierin is bepaald dat de subsidie wordt verstrekt voor de aanschaf en het door een bouwinstallatiebedrijf laten installeren van, in dit geval, een zonneboiler en een warmtepomp. In artikel 4.5.1 van de Regeling wordt onder een bouwinstallatiebedrijf verstaan een bedrijf dat in een handelsregister is ingeschreven in de sectie bouwinstallatiebedrijf of een vergelijkbare sectie.
6.2
Dit vereiste is ingevoerd per 1 januari 2021. Omdat appellant de subsidie heeft aangevraagd in 2021, is dit vereiste van toepassing op zijn aanvraag. De installateur was op dat moment niet in een handelsregister ingeschreven in de sectie bouwinstallatiebedrijf of een vergelijkbare sectie. De installateur is daarom niet een bouwinstallatiebedrijf als bedoeld in de Regeling. De installatie van de apparaten voldoet daarom niet aan het in artikel 4.5.2, tweede lid, van de Regeling gestelde vereiste. In wat appellant aanvoert ziet het College geen grond om daaraan voorbij te gaan. Het vereiste van installatie door een bouwinstallatiebedrijf is ingevoerd met als doel om onkundige installatie zo veel mogelijk te voorkomen. De keuze van de regelgever om alleen door ingeschreven bouwinstallatiebedrijven geïnstalleerde zonneboilers en zonnepanelen te subsidiëren is in dit licht begrijpelijk. Het is verder aan appellant als aanvrager om aan de in de Regeling gestelde vereisten te voldoen. Appellant had dus zelf moeten en kunnen nagaan of de installateur als bouwinstallatiebedrijf was ingeschreven in een handelsregister door dit te vragen aan de leverancier/installateur van de apparaten dan wel de website van de RVO te raadplegen, of het handelsregister, dat algemeen toegankelijk is.
6.3
Het antwoord op de vraag of appellant de apparaten zelf heeft geïnstalleerd of niet, doet er in dit geval niet meer toe. Er is immers niet voldaan aan het vereiste dat de apparaten geïnstalleerd hadden moeten zijn door een bedrijf dat op dat moment in een handelsregister was ingeschreven in de sectie bouwinstallatiebedrijf of een vergelijkbare sectie. Bespreking van de door appellant aangevoerde argumenten over wie de installatie heeft uitgevoerd kan daarom niet leiden tot een andere conclusie.
6.4
Over het door appellant aangevoerde financiële nadeel doordat hij het subsidiebedrag misloopt overweegt het College dat de Regeling verweerder geen ruimte biedt voor een belangenafweging. Als niet is voldaan aan (een van de) vereisten van de Regeling is verweerder gehouden om de aanvraag af te wijzen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. J.H. de Wildt en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2020.
w.g. A. Venekamp w.g. M.B. van Zantvoort