ECLI:NL:CBB:2022:773

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
22/60
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 december 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL). Appellante, die een hotel-restaurant exploiteert, had een aanvraag ingediend voor een subsidie voor het eerste kwartaal van 2021. De aanvraag werd afgewezen omdat de inschrijfdatum van de onderneming in het handelsregister, 23 juli 2019, niet viel binnen de vereiste periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. Het College oordeelde dat de SVL geen ruimte biedt voor afwijkingen van deze eis, en dat de omstandigheid dat appellante op basis van de referentieperiode minder TVL heeft ontvangen, niet leidt tot strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het College concludeerde dat appellante buiten het toepassingsbereik van de SVL valt en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/60

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2022 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. S. van Dansik),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M. Piron).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2021 (het primaire besluit) heeft (destijds) de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de aanvraag van appellante voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) voor het eerste kwartaal van 2021 afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2022. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens appellante heeft ook (online) aan de zitting deelgenomen [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. drs. [naam 3] .

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding voor de procedure2. Appellante, die een hotel-restaurant in [plaats] exploiteert, heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de SVL voor het eerste kwartaal van 2021. De onderneming van appellante is op 23 juli 2019 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK).
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat appellante niet voldoet aan de voorwaarde dat zij zich heeft ingeschreven in het handelsregister in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 (artikel 2.1.1, tweede lid, onder c, van de SVL). Uit zowel de aanvraag als uit het uittreksel van het handelsregister blijkt dat appellante op 23 juli 2019 is ingeschreven in het handelsregister. Appellante voldoet daarmee niet aan de eisen van de regeling. Dat appellante pas op 2 februari 2020 daadwerkelijk is gestart met de activiteiten, doet hier volgens verweerder niet aan af. De subsidie wordt op grond van het hiervoor genoemde artikel enkel aan een MKB-onderneming verstrekt als de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. De startdatum van de activiteiten is voor dit vereiste niet van belang. Nu de aanvraag niet voldoet aan de eisen van de regeling, dient verweerder de aanvraag af te wijzen (artikel 2.1.4, onder a, van de SVL).
Standpunt appellante4.1 Appellante stelt dat zij een startende onderneming is en daarmee behoort tot de doelgroep van de SVL. Daartoe voert zij aan dat de feitelijke startdatum (2 februari 2020) valt in de in artikel 2.1.1, tweede lid, onder c, van de SVL genoemde periode. Appellante is later begonnen met de activiteiten vanwege een flinke verbouwing, die bijna een jaar in beslag heeft genomen en in welke periode de benodigde vergunningen moesten worden aangevraagd. Volgens appellante heeft verweerder een te strikte uitleg gegeven van de SVL, die voor haar onevenredig nadelig is in verhouding tot het met besluit te dienen doel. De startersregeling is immers bedoeld om startende ondernemers die zijn getroffen door de opgelegde coronamaatregelen financieel tegemoet te komen. Appellante was nog geen anderhalve maand gestart met haar bedrijfsactiviteiten toen alle eet- en drinkgelegenheden moesten worden gesloten vanwege de coronamaatregelen. Deze maatregelen hebben appellante enorm geraakt in haar bedrijfsvoering, terwijl de vaste lasten gewoon doorliepen. Als de feitelijke startdatum komt te gelden als startdatum, komt appellante – volledig conform de geest van de SVL – in aanmerking voor een tegemoetkoming.
4.2
Ter zitting heeft appellante hieraan toegevoegd dat zij weliswaar in bezwaar een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021 heeft ontvangen, maar dat zij desondanks van oordeel is dat zij (ook) in aanmerking dient te komen voor een (aanvullende) subsidie op grond van de SVL. De referentieomzet die verweerder bij de berekening van de subsidie op grond van de TVL in aanmerking heeft genomen (in de periode van 19 februari 2020 tot 15 maart 2020) biedt niet de steun die recht doet aan de situatie waarin zij zich bevindt. Appellante is immers een startende ondernemer, die voor wat betreft het eerste kwartaal van 2021 meer thuishoort in de SVL dan in de ‘reguliere’ TVL. Bovendien meent appellante dat zij onevenredig wordt benadeeld door de manier waarop de voor het eerste kwartaal van 2021 geldende TVL is opengesteld voor starters, nu daarin geen rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ondernemer reeds vóór 1 oktober 2019 is ingeschreven in het handelsregister én tegelijkertijd een startende ondernemer is.
Standpunt verweerder5. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat hij de aanvraag voor een subsidie op grond van de SVL terecht heeft afgewezen, omdat appellante niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de SVL. Niet in geschil is dat appellante haar onderneming op 23 juli 2019 heeft ingeschreven in het handelsregister. De SVL biedt geen ruimte om af te wijken van artikel 2.1.1, tweede lid, onder c, van de SVL, indien de ondernemer, zoals in het geval van appellante, niet op de datum van inschrijving in het handelsregister is gestart met het genereren van omzet. Nu in dit artikel niet wordt verwezen naar de ‘start van de activiteiten’, biedt de SVL daardoor geen ruimte om de feitelijke start van de activiteiten mee te wegen in de beoordeling of een ondernemer tot de doelgroep van de SVL behoort en in aanmerking komt voor de subsidie. Dit standpunt wordt bevestigd in de uitspraak van uitspraak van het College van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:700). Uit deze uitspraak volgt (ook) dat geen sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel, als de afbakening van de doelgroep, zoals neergelegd in artikel 2.1.1, tweede lid, onder c, van de SVL, in het geval van appellante tot gevolg heeft dat zij niet in aanmerking komt voor subsidie, aldus verweerder.
Beoordeling door het College
6. Het staat vast dat appellante op 23 juli 2019 is ingeschreven in het handelsregister.
Anders dan appellante aanvoert, is deze inschrijfdatum in het kader van de SVL relevant om te bepalen of appellante al dan niet tot de doelgroep van de SVL behoort. Het College verwijst in dit verband naar de onder 5. genoemde uitspraak van 11 oktober 2022, waarin is geoordeeld dat de aangewezen periode in de SVL (van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020) dient om de doelgroep van de SVL af te bakenen. Daarmee is deze situatie anders dan bijvoorbeeld de situatie die voorlag in de uitspraak van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845), waarbij de vraag centraal stond wat als referentieperiode in de TVL moest worden beschouwd en waarbij het College heeft geoordeeld dat daarvan afgeweken kon worden als er juridische belemmeringen in de weg stonden om te beginnen met het genereren van omzet. Het College is van oordeel dat het verschil tussen deze situaties des te zwaarder weegt omdat de periode in de SVL de werkingssfeer van de SVL afbakent van de TVL, die een eigen startersregeling kent. Zoals ter zitting is gebleken, behoort appellante tot de doelgroep van deze startersregeling en heeft zij door een – als gevolg van de uitspraak van 31 augustus 2021 – gewijzigde startdatum in bezwaar (alsnog) een subsidie op grond van de TVL gekregen. In deze procedure is echter aan de orde of appellante in aanmerking komt voor een subsidie op grond van de SVL. Omdat de inschrijfdatum van appellante in het handelsregister niet ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 en de SVL geen hardheidsclausule kent om van dit vereiste af te wijken, is het College van oordeel dat verweerder de aanvraag om subsidie op grond van de SVL terecht heeft afgewezen. Appellante valt buiten het toepassingsbereik van de SVL.
De enkele omstandigheid dat appellante op basis van de door verweerder gehanteerde referentieperiode minder subsidie op grond van de (startersregeling van de) TVL heeft ontvangen dan zij op basis van de voorwaarden van de SVL zou ontvangen, maakt niet dat er sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel (en is dan ook geen reden om af te wijken van de inschrijfdatum in het handelsregister).
Conclusie7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2022.
w.g. Van Duuren w.g. Van Roosmalen
BIJLAGE
Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19
Artikel 2.1.1. (verstrekking subsidie) luidt als volgt:
De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen startende MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2021.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;
c. waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020;
(…)