ECLI:NL:CBB:2022:793
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Pavićević
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subsidietoekenning op basis van de TVL-regeling voor MKB-ondernemingen tijdens COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 december 2022, zaaknummer 21/1103, werd het beroep van appellante tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken en Klimaat ongegrond verklaard. Appellante had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor de periode juni tot en met september 2020. De minister had de subsidie vastgesteld op € 0,- omdat appellante niet voldeed aan het vereiste minimum van 30% omzetverlies. Appellante betoogde dat haar omzet in de subsidieperiode gepaard ging met hogere kosten en dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de referentieperiode rechtvaardigden. Echter, het College oordeelde dat de TVL geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de referentieperiode van het tweede en derde kwartaal van 2019, zoals vastgelegd in artikel 3, tweede lid, van de TVL. Het College volgde het standpunt van de minister dat de referentieperiode correct was vastgesteld en dat appellante niet in aanmerking kwam voor de subsidie omdat het omzetverlies van 17,3% lager was dan het vereiste minimum van 30%. De uitspraak benadrukt dat de TVL is ontworpen om snel en efficiënt ondersteuning te bieden aan getroffen ondernemingen, zonder ruimte voor uitzonderingen in de regelgeving. De beslissing van de minister om de subsidie op nihil vast te stellen werd derhalve als terecht beschouwd.