ECLI:NL:CBB:2022:801

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
22/57
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op basis van inschrijfdatum in het handelsregister voor MKB-ondernemingen tijdens COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 december 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellante had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De aanvraag werd afgewezen omdat de inschrijfdatum van de onderneming in het handelsregister, 24 december 2018, niet viel binnen de vereiste periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020, zoals bepaald in artikel 2.1.1, tweede lid, onder c, van de SVL.

Appellante voerde aan dat de datum van de start van de feitelijke activiteiten, 28 februari 2020, in aanmerking genomen moest worden in plaats van de inschrijfdatum. Zij stelde dat de afwijzing van de subsidie in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, omdat dit voor haar zeer nadelige gevolgen had. De minister verweerde zich door te stellen dat de SVL geen ruimte biedt voor afwijkingen van de inschrijfdatum en dat appellante niet aan de voorwaarden voldeed.

Het College oordeelde dat de inschrijfdatum bepalend is voor de toekenning van de subsidie en dat de afbakening van de doelgroep in de SVL niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en de afwijzing van de subsidieaanvraag werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de inschrijfdatum in het handelsregister voor de toekenning van subsidies aan MKB-ondernemingen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/57

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] , appellante

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. S.M. Piron en C. Zieleman).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) voor Q1 2021 afgewezen.
Bij besluit van 24 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de zaak op 6 oktober 2022 op een zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van appellante en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
2. Appellante heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de SVL voor Q1 2021. Zij exploiteert een horecaonderneming in [plaats] . De datum van inschrijving van de onderneming in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) is
24 december 2018.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat appellante niet voldoet aan de voorwaarde dat zij zich heeft ingeschreven in het handelsregister van (KvK) in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 (artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de SVL). Zoals volgt uit zowel appellantes aanvraag als het handelsregister, is appellante op
24 december 2018 ingeschreven in het handelsregister van de KvK. Indien appellantes aanvraag niet voldoet aan de eisen van de regeling dient hij de aanvraag af te wijzen (artikel 2.1.4, onder a, van de SVL).
Standpunt appellante
4.1
Appellante voert aan dat de onderneming inderdaad op 24 december 2018 is ingeschreven. Volgens appellante moet echter worden uitgegaan van de datum van de start van de feitelijke activiteiten, namelijk 28 februari 2020. Ten tijde van de aankondiging van de SVL in mei 2021, was net als in het geval van de TVL Q4 2020, niet langer sprake van een tijdelijke situatie of noodmaatregelen waardoor moest worden uitgegaan van een fictieve startdatum. Verweerder had daarom niet naar de inschrijvingsdatum, maar naar de start van de feitelijke activiteiten van appellante moeten kijken. Appellante verwijst in dit kader naar de uitspraak van het College van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845).
4.2
Appellante stelt verder dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De afwijzing van de steun heeft voor appellante zeer verstrekkende gevolgen gehad die niet in verhouding staan tot het belang van de uitvoerbaarheid van de SVL. Verweerder had daarom op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de subsidie moeten toekennen.
Standpunt van verweerder
5.1
Appellante heeft haar onderneming op 24 december 2018 ingeschreven bij het handelsregister van de KvK. In artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de SVL is bepaald dat een subsidie enkel wordt verstrekt aan een MKB-onderneming waarvan de inschrijfdatum ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. Appellante voldoet gelet op haar inschrijvingsdatum niet aan deze voorwaarde. De SVL biedt geen ruimte om aan ondernemers die vóór 1 oktober 2019 voor het eerst zijn ingeschreven in het
handelsregister van de KvK, zoals appellante, subsidie te verstrekken. Appellantes verwijzing naar de uitspraak van het College van 31 augustus 2021 kan haar niet baten, omdat deze uitspraak ziet op de TVL en niet op de SVL. In de SVL wordt niet de “de start van de activiteiten”, maar alleen de “inschrijfdatum in het Handelsregister” genoemd. De datum van inschrijving bepaalt of een ondernemer tot de doelgroep van de SVL behoort. De SVL biedt daarmee geen ruimte om de feitelijke start van de activiteiten mee te wegen in de beoordeling of een ondernemer in aanmerking komt voor deze subsidie.
5.2
Verweerder stelt verder dat niet gebleken is van een zeer uitzonderlijk geval waarin het besluit onevenredig nadelig zou uitpakken. Het enkele feit dat appellante niet in aanmerking komt voor de SVL maakt naar de mening van verweerder niet dat er schending is van het evenredigheidsbeginsel. Appellante heeft haar standpunt voorts niet nader onderbouwd. Het beroep van appellante op artikel 4:84 van de Awb kan niet slagen, nu in het onderhavige geval geen sprake is van een beleidsregel.
Beoordeling door het College
6. Niet in geschil is dat appellante op 24 december 2018 in het handelsregister van de KvK is ingeschreven. Op grond van artikel 2.1.1, tweede lid, onder c, van de SVL wordt de subsidie enkel verstrekt aan een onderneming waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020. Het College volgt het standpunt van verweerder dat de aangewezen periode in de SVL, van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020, dient om de doelgroep van de SVL af te bakenen (zie de uitspraak van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CBB:2022:700). Daarmee is deze situatie anders dan bijvoorbeeld de situatie die voorlag in de TVL-uitspraak van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845), waarbij de vraag centraal stond wat als referentieperiode beschouwd moet worden en waarbij het College geoordeeld heeft dat daarvan afgeweken kon worden als er juridische belemmeringen in de weg stonden om te beginnen met het genereren van omzet. Het College is van oordeel dat het verschil tussen deze situaties des te zwaarder weegt omdat de periode in de SVL de werkingssfeer van de SVL afbakent van de TVL, die zijn eigen startersregeling kent. Verweerder heeft hierbij terecht opgemerkt dat in de SVL, niet het uit de TVL afkomstige begrip “de start van de activiteiten”, maar de “inschrijfdatum in het handelsregister” bepalend is. Nu appellantes inschrijfdatum niet ligt in de periode van
1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020, is het College van oordeel dat verweerder de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen. Dat de afbakening van de doelgroep, zoals neergelegd in artikel 2.1.1, tweede lid, onder c, van de SVL, in het geval van appellante tot gevolg heeft dat zij niet in aanmerking komt voor subsidie, maakt niet dat er sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. M. Khababi, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2022.
w.g. T. Pavićević w.g. M. Khababi
BIJLAGE
Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19
Artikel 2.1.1. (verstrekking subsidie)
De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen startende MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2021.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;
c. waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020;
(…)”