ECLI:NL:CBB:2023:103

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
22/237
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking aanvraag TVL-subsidie en de rechtsgevolgen van bevestigingsbrief

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen China Center Hotel B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De vennootschap had op 28 juni 2021 een TVL-subsidie aangevraagd, maar trok deze aanvraag op 30 augustus 2021 in. De minister verklaarde het bezwaar van de vennootschap tegen de bevestigingsbrief van deze intrekking niet-ontvankelijk, omdat de bevestigingsbrief volgens hem geen besluit was. De vennootschap was het hier niet mee eens en stelde dat de intrekking niet had mogen plaatsvinden, omdat haar administratrice door onduidelijke informatie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op het verkeerde been was gezet.

Het College oordeelde dat de intrekking van de aanvraag bevoegd was en dat de omstandigheden die de vennootschap aanvoerde, aan haar zelf waren toe te rekenen. De vennootschap had niet aangetoond dat de administratrice door de RVO verkeerd was geïnformeerd. Het College concludeerde dat de bevestigingsbrief geen rechtsgevolgen in het leven riep, omdat de intrekking al een feit was. De vennootschap had geen recht op herziening van de intrekking op basis van dwaling, dwang of bedrog, en het handelen van de administratrice kwam voor rekening van de vennootschap.

De uitspraak bevestigt dat de minister terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de intrekking van de aanvraag geldig was. Het beroep van de vennootschap werd ongegrond verklaard, en de minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/237

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

China Center Hotel B.V., te Amsterdam (de vennootschap)

(gemachtigden [naam 1] en [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigde: mr. G.O. Hoeksma).

Procesverloop

De minister heeft met zijn besluit van 21 december 2021 (het besluit) het bezwaar van de vennootschap niet-ontvankelijk verklaard.
De vennootschap heeft beroep ingesteld tegen het besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 15 december 2022. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van de vennootschap en de gemachtigde van de minister, bijgestaan door mr. H.G.M. Wammes.

Overwegingen

1. De vennootschap heeft op 28 juni 2021 via het portaal op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (de RVO) een TVL-subsidie aangevraagd voor het tweede kwartaal van 2021. Op 30 augustus 2021 heeft de vennootschap via dat portaal de aanvraag ingetrokken. De minister heeft deze intrekking met een brief van 30 augustus 2021 aan de vennootschap bevestigd (bevestigingsbrief). Tegen deze brief heeft de vennootschap op 2 november 2021 bezwaar gemaakt. De minister heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De vennootschap is het hier niet mee eens. Het College is van oordeel dat het besluit van de minister juist is. Hierna licht het College toe hoe het tot dit oordeel is gekomen.
Standpunt van de minister
2. De minister heeft het bezwaar van de vennootschap niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bevestigingsbrief volgens hem geen besluit is. Alleen tegen besluiten kan bezwaar worden gemaakt. Een besluit is volgens artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan over een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling waarmee bedoeld is om rechtsgevolgen in het leven te roepen. De minister stelt dat de bevestigingsbrief geen rechtshandeling inhoudt. De rechtsgevolgen zijn namelijk al ontstaan door de intrekking zelf en niet door de bevestigingsbrief. In deze brief staat alleen een al bestaand feit, te weten dat de vennootschap de aanvraag heeft ingetrokken. De bevestigingsbrief roept dus geen rechtsgevolgen in het leven die niet al door de vennootschap zelf in het leven zijn geroepen. Daarom is de bevestigingsbrief geen besluit.
Standpunt van de vennootschap
3.1
De vennootschap stelt dat de minister de intrekking als niet gedaan had moeten beschouwen, omdat de administratrice van de vennootschap door informatie van de RVO op het verkeerde been is gezet en op grond daarvan de aanvraag heeft ingetrokken.
3.2
De vennootschap heeft toegelicht dat haar administratrice, naar aanleiding van de mededeling van de RVO dat er een accountantsverklaring nodig was, op 30 augustus 2021 telefonisch contact heeft opgenomen met de RVO. De administratrice heeft uit dat gesprek begrepen dat zij de aanvraag moest intrekken en een nieuwe aanvraag moest indienen met een accountantsverklaring. Volgens de vennootschap had de minister moeten begrijpen dat dat niet de bedoeling was. Het was op het moment van de intrekking namelijk niet meer mogelijk om een nieuwe aanvraag in te dienen. Het had hem duidelijk moeten zijn dat de administratrice de Nederlandse taal niet voldoende machtig was en dat zij de fatale gevolgen van de intrekking niet kon overzien. Daarom had de minister uit zorgvuldigheid bij de vennootschap moeten informeren of het wel de bedoeling was om de aanvraag in te trekken. In dit verband wijst de vennootschap op de brief van de minister aan de Tweede Kamer van 31 januari 2022 (Kamerstuk 35429, nr. 464). Daarin staat volgens haar dat de RVO ondernemers zoveel mogelijk proactief helpt bij het correct aanvragen van de subsidie en het herstellen van fouten. Verder stelt de vennootschap dat zij mocht vertrouwen op de mededeling van de RVO dat zij een nieuwe aanvraag kon indienen.
De beoordeling van het College
4.1
Voor de beoordeling of de intrekking van de aanvraag als niet gedaan moet worden beschouwd, gaat het College uit van de vaste rechtspraak die er is over intrekking van bezwaar en beroep. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van het College van 18 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:35) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2909). Deze vaste rechtspraak is dat een bevoegd gedane intrekking van bezwaar of beroep niet ongedaan kan worden gemaakt na afloop van de termijn. Alleen als er sprake is van omstandigheden die niet aan de betrokkene toe te rekenen zijn en waardoor hij in een situatie van dwaling verkeerde of dat betrokkene door dwang of bedrog de aanvraag heeft ingetrokken, kan een intrekking ongedaan worden gemaakt. Deze rechtspraak past het College ook toe op het intrekken van een aanvraag.
4.2
Allereerst stelt het College vast dat partijen niet van mening verschillen over dat de intrekking is gedaan. Ook zijn zij het erover eens dat die intrekking bevoegd is gedaan. De vennootschap heeft de administratrice ingehuurd om TVL-aanvragen te doen. Om te kunnen communiceren via het portaal van de RVO heeft de vennootschap haar inloggegevens aan de administratrice verstrekt.
4.3
Het College is van oordeel dat omstandigheden die de vennootschap naar voren brengt waaronder de intrekking van de aanvraag is gedaan, aan de vennootschap zijn toe te rekenen. De vennootschap heeft niet aannemelijk gemaakt dat de administratrice door de RVO op het verkeerde been is gezet bij het telefoongesprek op 30 augustus 2021. Wat er bij dat telefoongesprek is besproken is niet vastgelegd. Daarom moet het College afgaan op wat de vennootschap en de minister daarover stellen. De stelling van de vennootschap dat de RVO haar administratrice heeft medegedeeld dat zij een nieuwe aanvraag moest indienen en de lopende aanvraag intrekken, wordt tegengesproken door de RVO. In het dossier zijn voor die mededeling verder ook geen aanknopingspunten gevonden. Het ligt ook niet voor de hand dat de RVO dat zou hebben geadviseerd, omdat het op de datum van het telefoongesprek namelijk al niet meer mogelijk was om nog een aanvraag in te dienen voor een TVL-subsidie voor het tweede kwartaal van 2021. De vennootschap mocht er dus niet op vertrouwen dat zij nog een nieuwe aanvraag kon indienen.
4.4
De minister hoefde ook geen navraag te doen of wel bedoeld was om de aanvraag in te trekken. Het was voor de minister niet kenbaar dat het ging om een fout, veroorzaakt door gebrekkige communicatie. De vennootschap heeft niet aannemelijk gemaakt dat de administratrice de Nederlandse taal niet machtig is. De vennootschap heeft deze stelling onderbouwd met de reactie van de administratrice in het bericht van 22 augustus 2021. Maar die reactie is in duidelijk Nederlands opgesteld en begrijpelijk. Daarnaast hebben de gemachtigden van de vennootschap op de zitting gezegd dat hun administratrice een zzp’er is met een professioneel administratiekantoor. Bovendien – zo is ook op de zitting naar voren gekomen – had de vennootschap al eerder een aanvraag ingetrokken en had dat toen zo bedoeld. Het is dan ook niet zo dat de intrekking zo onbegrijpelijk is dat de minister de vennootschap actief had moeten benaderen om de juistheid van de intrekking te controleren. De minister heeft niet onzorgvuldig gehandeld door hierover geen navraag te doen.
4.5
Ook het betoog van de vennootschap dat het handelen van de administratrice niet voor rekening van de vennootschap moet komen, slaagt niet. Uit vaste rechtspraak (zoals, onder andere, de uitspraak van het College van 14 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022: 292) volgt dat fouten van een dienstverlener voor rekening en risico komen van diegene namens wie gehandeld wordt, in dit geval de vennootschap. Voor de gevolgen van het feit dat de administratrice de aanvraag heeft ingetrokken, terwijl de vennootschap daar niets van wist en ook geen toestemming daarvoor zou hebben gegeven, blijft de vennootschap verantwoordelijk.
De conclusie
4.6
Het College concludeert dat het beroep van de vennootschap niet slaagt. De minister heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet is gericht tegen een besluit met een rechtshandeling van de minister. Het bezwaar is gericht tegen de feitelijke bevestiging van de intrekking van de aanvraag door de administratrice van de vennootschap. De omstandigheden waaronder de intrekking van de aanvraag is gedaan, zijn aan de vennootschap toe te rekenen. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is van dwaling, dwang of bedrog. En het handelen van de administratrice komt voor rekening van de vennootschap. Dit alles betekent dat de intrekking geldig is en dat de minister daarom terecht niet op de aanvraag heeft beslist.
5. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.
w.g. M.P. Glerum w.g. M.B. van Zantvoort