ECLI:NL:CBB:2023:139
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Regeling subsidie financiering vaste lasten voor startende MKB-ondernemingen in het kader van COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 21 maart 2023, zaaknummer 21/1306, staat de aanvraag van Vakantiepark De Bosrand B.V. centraal. De vennootschap heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Economische Zaken en Klimaat op haar aanvraag om subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) voor de periode januari tot en met maart 2021. De minister heeft de aanvraag afgewezen met het besluit van 8 december 2021, en het bezwaar tegen deze afwijzing is ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 24 december 2021.
Tijdens de zitting op 26 september 2022 heeft de vennootschap haar beroepsgronden aangevuld en is de minister vertegenwoordigd door gemachtigden. De vennootschap heeft haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken, waardoor alleen de afwijzing van de subsidie aan de orde is. De vennootschap stelde dat zij een voortzetting is van De Bosrand C.V., die eerder in het handelsregister was ingeschreven. Echter, het College oordeelt dat de vennootschap niet voldoet aan de eisen van de SVL, omdat de inschrijfdatum in het handelsregister buiten de vereiste periode valt.
Het College heeft de afbakening van de doelgroep getoetst aan het evenredigheidsbeginsel en concludeert dat de vennootschap niet in aanmerking komt voor subsidie. De vennootschap heeft niet voldoende onderbouwd dat specifieke omstandigheden in haar geval tot een andere conclusie zouden moeten leiden. Ook de melding van 8 juli 2021, waarin de vennootschap aangaf problemen te ondervinden bij het indienen van een aanvraag, werd niet als een aanvraag voor de TVL opgevat, omdat deze melding na de aanvraagperiode was gedaan. Het College verklaart het beroep ongegrond en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.