ECLI:NL:CBB:2023:218

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
22/246
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en intrekking van subsidie op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ondernemer en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de toekenning van een subsidie op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL). De ondernemer had op 28 juni 2021 een subsidie aangevraagd, maar deze werd op 29 juli 2021 door de minister ingetrokken en het al betaalde bedrag werd teruggevorderd. De ondernemer maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd op 17 december 2021 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door de ondernemer.

Tijdens de zitting op 16 januari 2023 werd de vraag behandeld of de ondernemer voldeed aan de inschrijvingseis zoals gesteld in artikel 2.1.1, lid 2, onder c, van de SVL. De ondernemer had zich ingeschreven in het handelsregister op 30 augustus 2019, wat niet binnen de vereiste periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 viel. De minister stelde daarom dat de ondernemer geen recht had op de subsidie. De ondernemer betoogde echter dat hij wel recht had op de subsidie, omdat hij zich moest inschrijven om vergunningen aan te vragen en pas na het verkrijgen van deze vergunningen kon starten met zijn bedrijfsactiviteiten.

Het College oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat de ondernemer niet voldeed aan de inschrijvingseis. De inschrijfdatum in het handelsregister was bepalend en niet het moment waarop de ondernemer zijn activiteiten kon starten. Het College benadrukte dat de SVL geen hardheidsclausule kent en dat de inschrijfdatum niet kan worden aangepast op basis van de omstandigheden van de ondernemer. De ondernemer viel buiten het bereik van de SVL en het beroep werd ongegrond verklaard. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2023 in de zaak tussen

[de ondernemer] B.V., te [plaats] (de ondernemer)

(gemachtigde: mr. A.H.P.M van Tielraden),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en mr. P.P. Beudeker).

Procesverloop

De minister heeft met een besluit van 28 juni 2021 aan de ondernemer een subsidie verleend en vastgesteld op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) voor het eerste kwartaal van 2021. Dit besluit heeft de minister met zijn besluit van 29 juli 2021 ingetrokken en het al als voorschot betaalde subsidiebedrag teruggevorderd.
De ondernemer heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de minister met zijn besluit van 17 december 2021 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
De ondernemer heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 16 januari 2023. Aan de zitting hebben deelgenenomen [naam 1] en [naam 2] , beiden namens de ondernemer, en mr. H.G.M. Wammes en mr. P.P. Beudeker, beiden namens de minister.

Overwegingen

1. Ter beoordeling is de vraag of de ondernemer al dan niet voldoet aan de in artikel 2.1.1, tweede lid, onder c, van de SVL gestelde eis. Deze eis houdt in dat de inschrijfdatum in het handelsregister van de Kamer van Koophandel in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 ligt (de inschrijvingseis). De ondernemer heeft zich ingeschreven in het handelsregister op 30 augustus 2019. Omdat deze inschrijvingsdatum niet valt in de voorgeschreven periode stelt de minister zich op het standpunt dat de ondernemer geen recht heeft op een SVL-subsidie.
2. De ondernemer stelt dat hij wel recht heeft op een SVL-subsidie, omdat hij naar de geest en de bedoeling van de SVL wel voldoet aan de inschrijvingseis. Om de benodigde vergunningen te kunnen aanvragen, moest hij zich laten inschrijven in het handelsregister. Pas nadat de gemeente op 22 november 2019 een exploitatievergunning en een drank- en horecawetvergunning had afgegeven, kon hij met het restaurant beginnen. Het restaurant is dus gestart in de voor de SVL-subsidie vereiste periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming op 30 augustus 2019 is ingeschreven in het handelsregister en pas na 22 november 2019 kon beginnen met haar bedrijfsactiviteiten. Het College is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ondernemer geen recht op een SVL-subsidie heeft, omdat hij niet voldoet aan de inschrijvingseis. Het College begrijpt dat de ondernemer de nodige voorbereidingen moest treffen en zich daarvoor moest inschrijven in het handelsregister, maar uitgangspunt voor de SVL is de inschrijfdatum en niet het moment waarop begonnen kon worden met het maken van omzet. Zoals het College heeft overwogen in de uitspraak van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:700) is de in de SVL aangewezen periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 bedoeld om de doelgroep van de SVL af te bakenen. Daarmee is deze situatie anders dan de situatie in de uitspraak van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845), waarbij op grond van een aanvraag in het kader van de TVL de vraag centraal stond wat als referentieperiode beschouwd moet worden. Het College heeft hierbij geoordeeld dat van de referentieperiode op grond van de TVL kan worden afgeweken als er juridische belemmeringen in de weg staan om te beginnen met het genereren van omzet. Het verschil tussen de situatie in de genoemde uitspraak en die van de ondernemer zwaarder weegt, omdat met de periode genoemd in de inschrijvingseis van de SVL de werkingssfeer van de SVL wordt afgebakend van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL), die zijn eigen startersregeling kent.
4. De ondernemer behoort wel tot de doelgroep van de startersregeling in de TVL en hij heeft ook een subsidie op grond van de TVL gekregen. Deze is lager dan de subsidie die hij op grond van de SVL zou hebben gekregen als hij daarvoor in aanmerking zou komen. In deze procedure is echter aan de orde of de ondernemer in aanmerking komt voor een subsidie op grond van de SVL. Omdat de inschrijfdatum van de ondernemer in het handelsregister niet ligt in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 juni 2020 en de SVL geen hardheidsclausule kent om van deze eis af te wijken, valt de ondernemer buiten het bereik van de SVL. De omstandigheid dat de ondernemer minder subsidie op grond van de (startersregeling van de) TVL heeft ontvangen dan hij op grond van de SVL zou ontvangen, maakt niet dat er sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel en is dan ook geen reden om af te wijken van de inschrijfdatum in het handelsregister.
5. De ondernemer heeft geen gronden aangevoerd tegen de terugvordering van het voorschot.
6. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2023
w.g. H. van den Heuvel w.g. M.B. van Zantvoort