ECLI:NL:CBB:2023:343

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
22/730
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de afwijzing van een subsidieaanvraag voor COVID-19 steun

In deze zaak heeft Hotel Houten een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020. De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft deze aanvraag op 25 maart 2021 afgewezen. Vervolgens heeft de minister op 28 februari 2022 het bezwaar van Hotel Houten niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van bezwaar niet tijdig waren aangevuld. Hotel Houten heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 20 maart 2023 heeft de minister zijn standpunt toegelicht, maar erkende dat de motivering van het bestreden besluit niet juist was. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het pro forma bezwaarschrift van Hotel Houten te laat was ingediend, en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Het College oordeelde dat de minister geen inhoudelijk besluit had genomen op het pro forma bezwaarschrift, en dat de rechtszekerheid in dit geval niet vereiste dat de minister niet meer een andere grond kon aanvoeren voor zijn standpunt dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De minister is veroordeeld in de proceskosten van Hotel Houten tot een bedrag van € 1.674,- en moet het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/730

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2023 in de zaak tussen

Van der Valk Hotel Houten B.V., te Houten, Hotel Houten

(gemachtigden: mr. M. Claessens en mr. J.A. Hofman),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat,

(gemachtigden: mr. E. Slot en mr. V. Velter).

Procesverloop

Met het besluit van 25 maart 2021 (het afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van Hotel Houten op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 afgewezen.
Met het besluit van 28 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van Hotel Houten niet-ontvankelijk verklaard.
Hotel Houten heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 10 maart 2023 heeft het College de minister in de gelegenheid gesteld toe te lichten hoe zijn (gewijzigde) standpunt in het verweerschrift zich verhoudt tot de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1500, hierna: de uitspraak van 9 juli 2019).
In de brief van 14 maart 2023 heeft de minister zijn standpunt toegelicht.
De zitting was op 20 maart 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van Hotel Houten en van de minister.

Overwegingen

Aanleiding voor de procedure
1. Hotel Houten heeft een aanvraag op grond van de TVL ingediend voor het vierde kwartaal van 2020. Deze aanvraag is door de minister afgewezen. Hotel Houten heeft op 30 juni 2021 een pro forma bezwaarschrift ingediend. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van bezwaar niet (tijdig) zijn aangevuld.
2.
Hotel Houten voert in beroep aan dat het bezwaarschrift, overeenkomstig de met de minister gemaakte afspraken over de (uiterste) termijn voor het indienen van de gronden van bezwaar, tijdig is aangevuld met de gronden van bezwaar.
3. In het verweerschrift erkent de minister dat de motivering van het bestreden besluit niet juist is. Het pro forma bezwaarschrift is echter niet tijdig ingediend en om die reden terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Standpunt van Hotel Houten
4.1
Hotel Houten voert aan dat de minister in de verweerfase van een procedure niet meer aan haar mag tegenwerpen dat het pro forma bezwaarschrift te laat is ingediend. De minister handelt hierdoor in strijd met het rechtszekerheid-, vertrouwens- en evenredigheidsbeginsel.
Door het verzoek van de minister om de gronden van bezwaar aan te vullen en informatie op te vragen over de concernstructuur, heeft de minister bij Hotel Houten het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat de minister haar bezwaar inhoudelijk zou behandelen. Deze gedragingen kwalificeren als toezeggingen. Uit het bestreden besluit blijkt evenmin dat dat de minister negatieve gevolgen zou verbinden aan het te laat ingediende pro forma bezwaarschrift.
4.2
Hotel Houten voert verder aan dat een bestuursorgaan een te late indiening van het bezwaarschrift onder omstandigheden in beroep niet kan meer tegenwerpen vanwege het rechtszekerheidsbeginsel. Dit is het geval als het bestuursorgaan in het bestreden besluit een inhoudelijk besluit heeft genomen, zoals in de uitspraak van 9 juli 2019, maar ook als het in de bezwaarfase om andere redenen geen beroep doet op de termijnoverschrijding. Ook in deze situatie wordt de belanghebbende in beroep opeens geconfronteerd met een formaliteit die haar niet eerder niet werd tegengeworpen. Dit geldt te meer, nu bij dit beroep geen derde-belanghebbenden zijn betrokken en de minister het vertrouwen heeft gewekt inhoudelijk te beslissen.
4.3
Tot slot voert Hotel Houten aan dat haar belang bij nakoming van het gewekte vertrouwen en het niet schenden van de rechtszekerheid zwaarder weegt dan het belang van de minister bij het niet-nakomen daarvan. Voor Hotel Houten is het essentieel dat zij in aanmerking komt voor TVL. Op dit moment wordt zij dubbel geraakt door de overheid. Niet alleen door de verplichte sluiting vanwege de coronamaatregelen, maar ook door het niet nakomen van het gewekte vertrouwen (en het niet respecteren van het rechtszekerheidsbeginsel), waardoor de minister haar niet voor de gevolgen van de sluiting van haar hotel compenseert. De minister heeft geen groter belang bij de niet-ontvankelijkheidverklaring en het vasthouden aan de bezwaartermijn. Hij kan deze zaak tegelijk afdoen met veel andere bezwaren van hotel-restaurants van Van der Valk. Een andere behandeling dan te komen tot een inhoudelijke beslissing op bezwaar pakt voor Hotel Houten gegeven de omstandigheden onevenredig uit.
Standpunt van de minister
5. De minister houdt vast aan de nieuwe niet-ontvankelijkheidsgrond, zoals genoemd in het verweerschrift. Hij wijst erop dat, in tegenstelling tot de uitspraak van 9 juli 2019, in dit geval geen inhoudelijke heroverweging heeft plaatsgevonden op het bezwaar van Hotel Houten.
Beoordeling
6.1
In het verweerschrift heeft de minister erkend dat de door hem in het bestreden besluit gekozen niet-ontvankelijkheidsgrond niet juist is. Het beroep is daarom gegrond en het College vernietigt het bestreden besluit. Maar het College ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten en geeft hiervoor de volgende motivering.
6.2
Vast staat dat het pro forma bezwaarschrift van Hotel Houten te laat is ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
6.3
In de uitspraak van 9 juli 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep – kort samengevat en voor zover hier van belang – overwogen dat als het bestuursorgaan ondanks het feit dat niet tijdig bezwaar is gemaakt toch een inhoudelijk besluit neemt en de belanghebbende tot wie de beslissing op bezwaar is gericht daarna beroep instelt tegen dat besluit, zijn rechtszekerheid vergt dat hem niet door de bestuursrechter, ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan, wordt tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was. Deze situatie is naar het oordeel van het College niet vergelijkbaar met dit geval. In dit geval heeft de minister geen inhoudelijk besluit genomen op het pro forma bezwaarschrift van Hotel Houten. De minister heeft zich in het bestreden besluit namelijk al op het standpunt gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. Uit de genoemde uitspraak volgt niet dat de rechtszekerheid vergt dat de minister in dit geval in beroep niet meer een andere grond kan aanvoeren voor zijn standpunt dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
6.4
Het College volgt het betoog van Hotel Houten dat de minister het vertrouwen heeft gewekt dat de bezwaren inhoudelijk zouden worden behandeld, niet. Dat de minister haar een termijn heeft gegeven om de gronden van bezwaar in te dienen – en deze termijn (ook) heeft verlengd, betekent nog niet dat de minister daarmee een toezegging heeft gedaan dat hij zou overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het (te late) bezwaar. Dit geldt ook voor het opvragen van een overzicht van de concernstructuur van Van der Valk. Dit verzoek is niet expliciet gedaan in de bezwaarprocedure van Hotel Houten, maar in het kader van (verschillende procesafspraken in) een groot aantal bezwaarschriftprocedures van andere hotel-restaurants van Van der Valk, die wel tijdig (pro forma) bezwaar hebben gemaakt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
6.5
Voor zover Hotel Houten naar voren heeft gebracht dat de minister haar bezwaar ontvankelijk had moeten achten op grond van het grote financiële belang en het feit dat er geen derde-belanghebbenden in het geding zijn, overweegt het College dat de bepalingen waarin de bezwaartermijn en de niet-ontvankelijkverklaring van te late bezwaren zijn opgenomen – de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb – zijn dwingendrechtelijk van aard. Bij de toepassing ervan vindt geen belangenafweging plaats.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond en het College vernietigt het bestreden besluit. Het College zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Dit betekent dat de minister het bezwaar van Hotel Houten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
8. Het College veroordeelt de minister in de door Hotel Houten gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674 ,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Ook moet de minister het door Hotel Houten betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van Hotel Houten tot een bedrag van € 1.674 ,-;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan Hotel Houten te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2023.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. C.E.C.M. van Roosmalen