ECLI:NL:CBB:2023:401

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
22/1344
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In de zaak tussen [naam] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 juli 2023 uitspraak gedaan. De onderneming had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister heeft deze aanvraag op 8 juli 2021 afgewezen, omdat de onderneming niet voldeed aan de eis van een omzetverlies van 30%.

Na de afwijzing heeft de onderneming bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 10 mei 2022 door de minister ongegrond verklaard. Hierop heeft de onderneming beroep ingesteld bij het College. Tijdens de zitting op 24 juli 2023 hebben de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toegelicht. De onderneming betwistte de afwijzing en stelde dat een bedrag van € 19.425,- dat gefactureerd was voor een andere onderneming, wel tot de omzet in de subsidieperiode gerekend moest worden. Dit bedrag was echter in mei 2021 gecrediteerd.

Het College heeft geoordeeld dat de minister de omzet moet bepalen op basis van de factuurdatum, en dat de creditnota niet in aanmerking genomen hoeft te worden, omdat deze niet binnen de subsidieperiode valt. Daarom heeft het College het beroep ongegrond verklaard. De minister is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1344

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2023 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] , (de onderneming)

(gemachtigde: J.J. Rockx)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigden: mr. C. Zieleman en mr. M.P. Beudeker).

Procesverloop

Met het besluit van 8 juli 2021 (het afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q1 2021 afgewezen.
Met het besluit van 10 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 24 juli 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de onderneming niet voldoet aan het vereiste dat sprake moet zijn van 30% omzetverlies. De onderneming en de minister verschillen alleen nog van mening over de vraag of een bedrag van € 19.425,- wel of niet tot de omzet in de subsidieperiode moet worden gerekend. De onderneming vindt dat dat wel zou moeten. Het bedrag is gefactureerd ten behoeve van een andere onderneming en is vervolgens in mei 2021 weer gecrediteerd. De onderneming vindt dat de minister met deze creditnota rekening had moeten houden.
Het College heeft eerder al geoordeeld dat de minister de omzet moet bepalen aan de hand van de factuurdatum, ook als artikel 2.2.2, zesde lid, van de TVL van toepassing is en de omzet dus met de eigen administratie aangetoond moet worden. De minister hoefde dus geen rekening te houden met de creditnota, omdat de datum van die factuur niet in de subsidieperiode valt. Het beroep is daarom ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023.
w.g. B. Bastein w.g. A.A. Dijk