ECLI:NL:CBB:2023:450

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
22/370
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor vierde kwartaal 2020 wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020. De aanvraag was ingediend door een onderneming, vertegenwoordigd door gemachtigden, tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat. De minister had de aanvraag op 4 oktober 2021 afgewezen omdat deze buiten de aanvraagperiode was ingediend. Het bestreden besluit van 12 januari 2022 verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond, waarna de onderneming beroep instelde.

Tijdens de zitting op 1 juni 2023 werd het standpunt van de onderneming toegelicht, waarbij werd gesteld dat de aanvraag ten onrechte was afgewezen. De onderneming voerde aan dat een omissie van haar voormalig adviseur de oorzaak was van de te late indiening. De minister daarentegen stelde dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat deze niet tijdig was ingediend en dat de verantwoordelijkheid voor tijdige indiening bij de onderneming lag, ongeacht of een derde partij betrokken was.

Het College oordeelde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen op basis van de TVL-regels. De wetgeving is duidelijk over de aanvraagperiodes en de gevolgen van te late indiening. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat de onderneming niet voldoende bewijs had geleverd dat er sprake was van een gelijk geval. De conclusie was dat het beroep ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/370

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , (de onderneming)

(gemachtigde: mr. [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en mr. N.J. Mathura).

Procesverloop

Met het besluit van 4 oktober 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode van oktober tot en met december (Q4) van 2020 afgewezen.
Met het besluit van 12 januari 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 1 juni 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 3] en [naam 4] namens de onderneming, bijgestaan door [naam 5] , en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.1.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q4 van 2020 uiterlijk op 29 januari 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat deze te laat is ingediend.
Standpunt van de onderneming
3. De onderneming stelt zich op het standpunt dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen. Zij stelt dat zij op 23 maart 2021 aan de minister heeft gemeld dat door een omissie van haar voormalig adviseur geen aanvraag is ingediend, terwijl zij daartoe wel opdracht had gegeven. De onderneming heeft geen reactie ontvangen en heeft vervolgens op 11 augustus 2021 een pro-forma-aanvraag ingediend, met een toelichting op de termijnoverschrijding. De onderneming stelt dat sprake is van een schrijnend geval en beroept zich op de ratio van de TVL en de redelijkheid en billijkheid. Ten slotte beroept de onderneming zich op het gelijkheidsbeginsel.
Standpunt van de minister
4. De minister stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag terecht heeft afgewezen. De onderneming heeft niet tijdig een aanvraag ingediend en voldoet om die reden niet aan de in de TVL gestelde eisen. Uit de TVL blijkt duidelijk wat de aanvraagperiode is en wat de gevolgen zijn indien er niet tijdig een aanvraag wordt ingediend. Het is de eigen verantwoordelijkheid van een ondernemer die aanspraak wenst te maken op de TVL om tijdig een (juiste) aanvraag in te dienen. Ook indien er een derde, zoals een boekhouder, is belast met het al dan niet indienen van de aanvraag, blijft de onderneming eindverantwoordelijk. De minister is dan ook van mening dat de te late aanvraag voor rekening en risico van de onderneming dient te komen. Ten slotte wijst de minister erop dat, ook als wordt uitgegaan van 23 maart 2021 als datum van de melding, deze buiten de aanvraagperiode valt.
Beoordeling door het College
5.1.
Uit artikel 2.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.1.8 van de TVL volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van de uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming heeft gesteld dat de toenmalige adviseur van de onderneming heeft nagelaten om tijdig een aanvraag in te dienen, omdat hij in de veronderstelling was dat de onderneming geen recht had op subsidie. Dit is echter een omstandigheid die voor rekening en risico van de onderneming komt. Zij heeft ervoor gekozen om het al dan niet indienen van een aanvraag over te laten aan een adviseur. Daarom moet het optreden van die adviseur aan de onderneming worden toegerekend.
5.4.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. De onderneming heeft een e-mailbericht van de minister overgelegd, waaruit blijkt dat een andere ondernemer in de gelegenheid is gesteld om alsnog een aanvraag in te dienen. Uit het e-mailbericht blijkt niet om welke ondernemer het gaat en dat sprake was van een gelijk geval.
5.5
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.1.8 van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. J.M. Baars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023.
w.g. H. van den Heuvel De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.1.6. (afwijzingsgronden)
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
[…].
Artikel 2.1.8. (aanvraagperiode)
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 november 2020 tot en met 29 januari 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.