ECLI:NL:CBB:2023:454

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
21/1147
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek niet-ontvankelijk vanwege onredelijk late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan over een herzieningsverzoek van [naam] met zaaknummer 21/1147. Dit verzoek betreft de herziening van een eerdere uitspraak van 1 september 2016, waarin het College het beroep van [naam] tegen beslissingen over spoedbestuursdwang en kosten ongegrond verklaarde. Tevens werd het beroep tegen kostenbesluiten van 19 november 2014 en 11 juni 2015 niet-ontvankelijk verklaard.

[naam] heeft op 14 augustus 2018 een herzieningsverzoek ingediend, maar dit werd op 6 november 2018 niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzoek meer dan een jaar na de oorspronkelijke uitspraak was ingediend. Het verzet tegen deze uitspraak werd op 21 mei 2019 ongegrond verklaard. Op 29 september 2021 diende [naam] een tweede herzieningsverzoek in, dat op 9 augustus 2023 werd behandeld.

Tijdens de zitting voerde [naam] aan dat hij niet als houder van de honden kan worden aangemerkt en dus niet aansprakelijk is voor de kosten van hun opvang. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stelde echter dat het verzoek om herziening onredelijk laat was ingediend. Het College concludeerde dat het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk is, omdat het bijna vijf jaar na de oorspronkelijke uitspraak was ingediend, wat in strijd is met de termijn van een jaar die geldt voor dergelijke verzoeken.

De uitspraak van het College is openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023, waarbij de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 op het verzoek van

[naam] , te [plaats] ,

(gemachtigde: mr. M.G.P. Glas),
om herziening van de uitspraak van het College van 1 september 2016 met zaaknummer 14/240.

Procesverloop

Bij uitspraak van 1 september 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:261) heeft het College het door [naam] ingestelde beroep tegen de beslissingen over de toepassing van spoedbestuursdwang en kosten ongegrond verklaard. Daarnaast heeft het College het beroep van [naam] dat is gericht tegen de kostenbesluiten van 19 november 2014 (kostenbesluit I) en 11 juni 2015 (kostenbesluit II) niet-ontvankelijk verklaard.
Op 14 augustus 2018 heeft [naam] het College verzocht deze uitspraak te herzien. Bij uitspraak van 6 november 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:583) heeft het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat [naam] het verzoek om herziening meer dan een jaar na de uitspraak van 1 september 2016, en daarmee onredelijk laat, heeft gedaan.
Het College heeft het verzet tegen die uitspraak op 21 mei 2019 ongegrond verklaard (ECLI:NL:CBB:2019:214).
Op 29 september 2021 heeft [naam] opnieuw verzocht om herziening van de uitspraak van 1 september 2016 (het tweede herzieningsverzoek).
Op 25 februari 2022 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een reactie op het tweede herzieningsverzoek gegeven.
[naam] heeft op 28 juli 2023 nog aanvullende stukken ingediend.
Het tweede herzieningsverzoek is behandeld op de zitting van 9 augustus 2023. Aan die zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van [naam] , mr. M.G.P. Glas, en de gemachtigde van de minister, mr. P. Kooijman.

Overwegingen

1. [naam] voert, kortgezegd, aan dat hij, in weerwil van rechtsoverweging 4.7 van de uitspraak van 1 september 2016, niet als houder van de honden is aan te merken en dientengevolge niet aansprakelijk is voor de kosten van de opvang van de honden. Anders dan het College heeft geoordeeld had hij de zorg voor de honden van zijn moeder niet op zich genomen. Hij kon die zorg bovendien niet op zich nemen, omdat hij destijds tijdens een skivakantie was gevallen. Hij was daarbij geblesseerd geraakt, waardoor hij niet eens zijn eigen honden kon verzorgen. Ter onderbouwing van zijn herzieningsverzoek heeft [naam] vier getuigenverklaringen overgelegd.
2. De minister is van oordeel dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.1
Zoals het College ook in zijn uitspraak van 6 november 2018 heeft overwogen, hanteert hij gelijk als in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:308) bij een herzieningsverzoek het “onredelijk laat-criterium”. [naam] voert in zijn tweede herzieningsverzoek geen feiten en omstandigheden aan als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Hij is het eenvoudigweg niet eens met de uitspraak van 1 september 2016 en gebruikt zijn herhaalde verzoek om herziening om de zaak, op het punt van het houderschap, als het ware over te doen om kostenverhaal door de minister te voorkomen.
3.2
De termijn voor het indienen van een herzieningsverzoek is voor een geval als dit een jaar na de datum van openbaarmaking van de uitspraak van 1 september 2016. [naam] doet zijn tweede herzieningsverzoek bijna vijf jaar na die uitspraak en dat maakt dat hij dit verzoek onredelijk laat heeft ingediend.
Conclusie
4.1
Ook dit herzieningsverzoek zal het College daarom niet-ontvankelijk verklaren.
4.2
De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023.
w.g. R.C. Stam w.g. I.S. Post