Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2023 in de zaak tussen
[naam] , te [woonplaats] (de ondernemer)
de minister van Economische Zaken en Klimaat
Procesverloop
Overwegingen
€ 0,-.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 12 september 2023, zaaknummer 22/1045, staat de vaststelling van een subsidie voor een ondernemer centraal. De ondernemer had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL-regeling) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de subsidie aanvankelijk vastgesteld op € 1.824,05, maar later verhoogd naar € 7.051,16. Echter, met het vaststellingsbesluit van 10 september 2021 werd de subsidie vastgesteld op € 0,-, omdat de ondernemer niet voldeed aan de drempeleis van 30% omzetverlies. Dit besluit werd door de minister gehandhaafd in het bestreden besluit van 1 juni 2022, waartegen de ondernemer beroep instelde.
Tijdens de zitting op 8 juni 2023 werd de zaak behandeld, waarbij de ondernemer en de gemachtigden van de minister aanwezig waren. De ondernemer betoogde dat zijn omzetverlies slechts 1% onder de vereiste 30% lag en verzocht om een uitzondering. De minister stelde echter dat de omzetgegevens op basis van de aangifte omzetbelasting moesten worden gebruikt, en dat het omzetverlies van de ondernemer 29% bedroeg, wat niet voldeed aan de voorwaarden voor subsidieverlening.
Het College oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat de ondernemer niet voldeed aan de vereisten van de TVL-regeling. De keuze om de aangifte omzetbelasting te gebruiken voor het bepalen van de omzet werd als redelijk beschouwd. De omstandigheid dat de ondernemer net niet voldeed aan het vereiste omzetverlies werd niet als een onredelijke situatie gezien, en er was geen sprake van een hardheidsclausule in de regeling. Het beroep van de ondernemer werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.