ECLI:NL:CBB:2023:487

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
23/1307
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek inzake subsidie vaste lasten financiering COVID-19

Op 12 september 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op een herzieningsverzoek van een verzoeker die eerder in een procedure zijn subsidieaanvraag voor de regeling vaste lasten financiering COVID-19 had zien afwijzen. De uitspraak van 23 mei 2023, waartegen het herzieningsverzoek was ingediend, had geoordeeld dat de opbrengst uit de inruil van een bedrijfsauto als omzet moest worden aangemerkt, waardoor de verzoeker niet voldeed aan de voorwaarde van minimaal 30% omzetverlies voor subsidieverlening. De verzoeker stelde dat de minister en het College de verkeerde MKB-onderneming als aanvrager hadden aangemerkt en dat de inruil van de bedrijfsauto geen omzet was. Het College oordeelde dat verzoeker in zijn verzoekschrift geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Het College concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en wees het af zonder verdere zitting. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1307
uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid en 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de enkelvoudige kamer van 12 september 2023 op het verzoek van
[naam] , handelend onder de naam [naam], te [woonplaats] (verzoeker)
om herziening van de uitspraak van het College van 23 mei 2023, zaaknummer 22/872.

Procesverloop

Met bovengenoemde uitspraak van 23 mei 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:244) heeft het College beslist op het beroep van verzoeker tegen de beslissing op bezwaar van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 24 maart 2022. In de kern heeft het College geoordeeld dat het bedrag dat verzoeker heeft ontvangen bij de inruil van zijn bedrijfsauto moet worden aangemerkt als opbrengst uit de levering van een goed uit de onderneming, en daarmee omzet is in de zin van artikel 2.2.a1, eerste lid, van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). Naar het oordeel van het College heeft de minister de subsidieaanvraag van verzoeker terecht afgewezen, omdat zijn omzetverlies niet ten minste 30% bedroeg, en hij daarmee niet voldeed aan de voorwaarde voor subsidieverlening uit artikel 2.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de TVL.
Bij brief van 31 mei 2023 heeft verzoeker het College verzocht voornoemde uitspraak te herzien.
Bij brief van 13 juni 2023 heeft verzoeker zijn verzoek nader toegelicht.
Bij brief van 4 augustus 2023 heeft het College het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.2
Op grond van artikel 8:119, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het verzoek kennelijk ongegrond is. Het College ziet aanleiding om in deze procedure van deze bevoegdheid gebruik te maken en doet uitspraak zonder zitting. Daartoe overweegt het College als volgt.
2.1
Verzoeker betoogt in zijn verzoek om herziening dat de minister en het College de verkeerde MKB-onderneming als aanvrager van de subsidie hebben aangemerkt, en dat het College vraagtekens had moeten plaatsen bij het feit dat een assurantietussenpersoon een verkeerde SBI-code invult. Ook herhaalt verzoeker zijn standpunten dat de inruil van een bedrijfsauto geen omzet is, en dat de minister een telefonisch onderhoud ten onrechte heeft aangemerkt als hoorzitting.
2.2
Naar aanleiding van het verzoek om herziening heeft het College verzoeker gevraagd aan te geven welke feiten en omstandigheden hij in de beroepsprocedure niet naar voren heeft kunnen brengen, en in hoeverre die feiten en omstandigheden tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. In zijn reactie van 13 juni 2023 stelt verzoeker zich op het standpunt, dat de minister pas in zijn verweerschrift heeft betoogd dat verzoeker zijn TVL-aanvraag onder de verkeerde handelsnaam heeft ingediend, en dat verzoeker daarom op dat standpunt redelijkerwijs niet eerder heeft kunnen reageren. Voor het overige herhaalt verzoeker zijn standpunten zoals ingenomen in zijn verzoek om herziening.
3.1
Het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening strekt er in beginsel toe een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Bij de beoordeling van een verzoek om herziening wordt uitsluitend beoordeeld of sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het College kan slechts rekening houden met feiten en omstandigheden die de verzoeker redelijkerwijs niet naar voren heeft kunnen brengen in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd. Het rechtsmiddel herziening is niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen. Dat betekent onder meer dat een vermeende onjuiste rechtsopvatting (zoals bijvoorbeeld het oordeel dat de inruil van een bedrijfsauto als omzet kwalificeert in de zin van de TVL) niet kan dienen als grond voor herziening (zie ook de uitspraak van het College van 23 maart 2021, ECLI:NL:CBB:2021:314).
3.2
Het College is van oordeel dat verzoeker in zijn verzoekschrift geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb aanvoert. Uit het verzoekschrift leidt het College af dat verzoeker – evenals in beroep – stelt dat de inruil van een bedrijfsauto niet tot de omzet in het kader van de TVL moet worden gerekend. Hiermee wenst hij de discussie te heropenen over de rechtmatigheid van de afwijzing van zijn TVL-aanvraag door de minister. Met betrekking tot het standpunt van verzoeker dat hij redelijkerwijs niet vóór de uitspraak heeft kunnen reageren op door de minister in het verweerschrift ingenomen standpunten, stelt het College vast dat hij tijdens de zitting in beroep de gelegenheid zou hebben gehad om zijn reactie kenbaar te maken. Verzoeker heeft echter de dag voor de zitting laten weten dat hij wegens ziekte niet op de zitting aanwezig kon zijn en heeft daarbij niet verzocht om aanhouding van de behandeling van zijn zaak op zitting. Bovendien heeft verzoeker in de e-mail waarin hij zich afmeldt voor de zitting nog inhoudelijk gereageerd op enkele door de minister ingenomen standpunten. Het College is daarom van oordeel dat verzoeker zijn reactie op de in het verweerschrift ingenomen standpunten wel degelijk redelijkerwijs vóór de uitspraak naar voren had kunnen brengen en van die mogelijkheid ook gebruik heeft gemaakt.
4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Het verzoek is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. T.D. Geldof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2023.
w.g. M.P. Glerum w.g. T.D. Geldof

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij het College. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.