ECLI:NL:CBB:2023:534

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
21/250 en 21/251
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtspraak accountants: Hoger beroep tegen accountantskamer over controle jaarrekening Imtech

In deze zaak gaat het om een tuchtklacht tegen een accountant die betrokken was bij de controle van de jaarrekening van Royal Imtech N.V. De accountantskamer had eerder een aantal klachtonderdelen gegrond verklaard, waaronder tekortkomingen in de controlewerkzaamheden met betrekking tot de afboekingen van € 370 miljoen, de verantwoording van goodwill en de continuïteitsveronderstelling. De accountant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissingen, terwijl de curatoren ook in hoger beroep zijn gegaan tegen de niet-gegrondverklaring van andere klachtonderdelen. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de accountant op bepaalde punten tekort is geschoten in zijn controlewerkzaamheden. Het College heeft de klachtonderdelen d en g ongegrond verklaard, maar klachtonderdeel k gegrond verklaard, wat betekent dat de accountant een goedkeurende verklaring heeft afgegeven zonder deugdelijke grondslag. De maatregel van berisping die eerder was opgelegd, is in stand gehouden, gezien de ernst van de tekortkomingen en de verantwoordelijkheden van de accountant in deze zaak.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 21/250 en 21/251
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 september 2023 op de hoger beroepen van:

[naam 1] (betrokkene), te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. S.A.G. Hoogeveen)
en
mr. J.G. Princenen
mr. P.J. Peters(de curatoren), beiden kantoorhoudende te Rotterdam, in hun hoedanigheid van curatoren in de faillissementen van
Royal Imtech N.V. (Royal Imtech),
Imtech Capital B.V. (Imtech Capital),
Imtech Group B.V. (Imtech Group),
Imtech Benelux Group B.V. (Imtech Benelux),
Imtech Nederland B.V. (Imtech Nederland),
Imtech UK Group B.V. (Imtech UK),
Imtech BPI B.V. (Imtech BPI),
Imtech B.V.,
Imtech Automation Solutions B.V. (Imtech Automation Solutions),
Imtech Arbodienst B.V. (Imtech Arbodienst),
Imtech Deutschland B.V. (Imtech Duitsland) en
Imtech SSC B.V. (Imtech SSC),
hierna te noemen: Imtech,
(gemachtigde: mr. J.P.D. van de Klift)
tegen de uitspraak van de accountantskamer van 15 januari 2021, gegeven op een klacht, door de curatoren ingediend tegen betrokkene en [naam 2] ( [naam 2] ).

Procesverloop in hoger beroep

Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van
15 januari 2021, met nummers 19/1108 en 19/1109 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2021:1). Zijn hoger beroep is geregistreerd onder zaaknummer 21/250.
De curatoren hebben eveneens hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor genoemde uitspraak van de accountantskamer. Hun hoger beroep heeft zaaknummer 21/251.
Het hoger beroep van de curatoren was aanvankelijk ook gericht tegen het ongegrond verklaren van de klacht tegen [naam 2] , die binnen het team van betrokkene werkzaam was als ‘engagement partner’. De curatoren hebben echter alsnog in dit gedeelte van de bestreden uitspraak berust. [naam 2] , die samen met betrokkene hoger beroep had ingesteld, heeft vervolgens haar hoger beroep ingetrokken. Dat betekent dat in hoger beroep alleen het oordeel van de accountantskamer over de klacht tegen betrokkene aan de orde is.
Partijen hebben een schriftelijke reactie gegeven op elkaars hogerberoepschriften. Verder hebben zij op elkaars schriftelijke reactie gereageerd en nadere stukken ingediend.
Bij brief van 28 september 2022 heeft het College aan de curatoren meegedeeld dat de bestanden die zij langs elektronische weg aan de accountantskamer hebben gezonden, anders dan zij kennelijk hebben bedoeld, niet de volledige controledossiers over 2012 bevatten. De curatoren hebben bij brief van 11 oktober 2022 aan het College bericht dat de specifieke onderdelen uit deze dossiers waarop zij een beroep hebben gedaan ter onderbouwing van hun stellingen al als afzonderlijke bijlagen zijn overgelegd en dat zij het niet nodig vinden dat het College alsnog over de bestanden met de volledige controledossiers beschikt.
De zitting was op 29 november 2022. Aan de zitting hebben deelgenomen: betrokkene, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. A.E. Goossens, en van de zijde van de curatoren hun gemachtigde en mr. J.G. Princen.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Betrokkene, die sinds 14 november 1984 is ingeschreven in (thans) het register van de Nederlandse Beroepsvereniging van Accountants (NBA), was ten tijde hier van belang als partner verbonden aan [naam 3] ( [naam 4] ). Betrokkene was voor de wettelijke controle van de geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekening 2012 (jaarrekening 2012) van Royal Imtech (Imtech) de groepsaccountant en opdrachtpartner. Hij werd bijgestaan door een opdrachtteam op groepsniveau.
1.3
In 2011 en 2012 hebben Imtech en haar dochtermaatschappijen Imtech Duitsland en
Imtech Polen contracten afgesloten voor een door Imtech Polen en Imtech Duitsland te realiseren pretpark, genaamd [naam 5] ( [naam 5] ). Imtech Polen en Imtech Duitsland maakten deel uit van de divisie Imtech Duitsland & Oost-Europa, die onder leiding stond van het management van Imtech Duitsland. Deze divisie was de grootste divisie van Imtech.
1.4
Eind januari 2013 werden Imtech en [naam 4] geïnformeerd over onregelmatigheden bij Imtech Polen en begin februari 2013 over onregelmatigheden bij Imtech Duitsland. Naar
aanleiding hiervan is het opdrachtteam fors uitgebreid en versterkt, onder meer met vijf andere partners naast betrokkene en [naam 2] .
1.5
Naar aanleiding van de onderzoeken in vervolg op de vastgestelde onregelmatigheden zijn aanpassingen verwerkt in de (concept-)jaarrekening 2012 van Imtech. In totaal is ten laste van het boekjaar 2012 en de jaren daarvoor € 370 miljoen afgeboekt als gevolg van onregelmatigheden.
1.6
Op 18 juni 2013 heeft betrokkene bij de (geconsolideerde en enkelvoudige) jaarrekening 2012 van Imtech een goedkeurende controleverklaring verstrekt, met een paragraaf ter benadrukking van aangelegenheden inzake de continuïteit.
1.7
Op 13 augustus 2015 is Imtech failliet verklaard. Op of kort na deze datum zijn elf dochtermaatschappijen failliet verklaard.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
De klacht houdt in dat betrokkene in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels heeft gehandeld doordat hij is tekortgeschoten in de controle van de geconsolideerde en de enkelvoudige jaarrekening 2012 van Imtech. De accountantskamer heeft binnen de klacht vier onderwerpen onderscheiden en daarbinnen een aantal klachtonderdelen. Er rekening mee houdend dat in hoger beroep alleen de aan betrokkene gerichte verwijten aan de orde zijn, luiden deze als volgt.
Onderwerp I, de controle van de cash pool tussen Imtech Duitsland en Imtech Polen, is in hoger beroep niet aan de orde. De accountantskamer heeft de klachtonderdelen a en b ongegrond verklaard. De curatoren komen daar niet tegen op. Klachtonderdeel c hebben zij bij repliek in eerste aanleg ingetrokken.
Onderwerp II, de controle van de onregelmatigheden en afboekingen bij Imtech Duitsland en bij Imtech Polen, heeft drie klachtonderdelen:
Klachtonderdeel d.
Betrokkene heeft onvoldoende controle-informatie verkregen met betrekking tot de afboeking van € 370 miljoen door Imtech en hij heeft onvoldoende rekening gehouden met het gegeven dat het snel vollopen van het bedrag van € 375 miljoen (dat in de financieringsafspraken met de kredietverstrekkers van Imtech als maximum van de te accepteren afboekingen was vastgelegd) ertoe kon leiden dat verstrekte leningen direct opeisbaar zouden worden.
Klachtonderdeel e.
Betrokkene is ten onrechte akkoord gegaan met de op 18 juli 2013 door Imtech bekendgemaakte afboeking van € 40 miljoen, waaronder € 25 miljoen op [naam 6] , en hij heeft onvoldoende controlewerkzaamheden verricht ten aanzien van de verwerking van de afboekingen in het boekjaar 2013.
Klachtonderdeel f.
Betrokkene heeft nagelaten om inzake het project [naam 7] ( [naam 7] -project) voldoende controlemaatregelen uit te (laten) voeren en hij heeft onvoldoende controle-informatie verkregen en in het controledossier vastgelegd in verband met het verantwoorde projectresultaat, de met het project samenhangende balansposten en de noodzakelijke afboeking.
Onderwerp III, de controle van de toekomstverwachtingen en de continuïteit van Imtech, heeft eveneens drie klachtonderdelen:
Klachtonderdeel g.
Betrokkene heeft onvoldoende controlewerkzaamheden verricht ten aanzien van de in de jaarrekening 2012 verantwoorde goodwill.
Klachtonderdeel h.
Betrokkene heeft onvoldoende controlewerkzaamheden verricht ten aanzien van de continuïteitsveronderstelling in de geconsolideerde jaarrekening van Imtech.
Klachtonderdeel i.
Betrokkene heeft onvoldoende controlewerkzaamheden verricht ten aanzien van de niet uit de balans blijkende verplichtingen van Imtech. Dit met uitzondering van de niet uit de balans blijkende verplichtingen inzake de fiscale aspecten en de risico’s inzake [naam 8] . Dit deel van het verwijt hebben de curatoren bij repliek in eerste aanleg ingetrokken.
Onderwerp IV is de rol van betrokkene in het kader van de totstandkoming van de rapportages die zijn opgesteld door advocatenkantoor [naam 9] ( [naam 9] ) en het gebruik maken van rapportages van [naam 9] in het kader van de controle. Ook dit onderwerp is in hoger beroep niet aan de orde. Klachtonderdeel j is ongegrond verklaard en die beslissing is niet bestreden.
Tot slot is er klachtonderdeel k dat het verwijt inhoudt dat betrokkene een goedkeurende accountantsverklaring in het maatschappelijk verkeer heeft gebracht waaraan een deugdelijke grondslag ontbreekt.
2.2
Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer, voor zover de klacht tegen betrokkene is gericht, de klachtonderdelen d, g en h gegrond verklaard en de klachtonderdelen a, b, e, f, i en j ongegrond verklaard. Klachtonderdeel k is buiten behandeling gelaten. De accountantskamer heeft aan betrokkene de maatregel van berisping opgelegd.
2.3
De accountantskamer vindt, kort samengevat, dat betrokkene voor een deel niet zorgvuldig heeft gehandeld bij het uitvoeren van de controle van de jaarrekening 2012 van Imtech. Op onderdelen heeft hij niet in overeenstemming met de voor hem geldende vaktechnische en overige beroepsvoorschriften gehandeld en daarmee heeft hij niet aan de voor hem relevante wet- en regelgeving voldaan. Hij heeft dan ook gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag, als bedoeld in artikel A-100.4, onder c en e, van de (destijds geldende) Verordening gedragscode (VGC). Betrokkene is ook tekortgeschoten in het vastleggen van controledocumentatie. Dit alles klemt volgens de accountantskamer te meer, omdat Imtech een beursgenoteerde onderneming was met vele aandeelhouders, obligatiehouders, andere schuldeisers en werknemers. Dit gegeven bracht voor betrokkene een bijzondere verantwoordelijkheid mee, zo meent de accountantskamer.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Inleiding en leeswijzer
3.1
Het College zal de door partijen tegen de bestreden uitspraak geformuleerde ‘grieven’ aanduiden als hogerberoepsgronden.
Betrokkene vangt zijn hoger beroep aan met een algemene hogerberoepsgrond over het miskennen van tuchtrechtelijke verantwoordelijkheden van accountants die in het kader van een groepscontrole in teamverband werkzaam zijn. Hij vervolgt met hogerberoepsgronden, telkens onderverdeeld in meerdere subgronden, tegen de overwegingen op grond waarvan de klachtonderdelen d, g en h gegrond zijn verklaard. Aan het slot van het beroepschrift stelt hij aan de orde dat de behoorlijke (tucht)procesorde is geschonden.
De curatoren bestrijden de bestreden uitspraak voor zover de klachtonderdelen e, f en i ongegrond zijn verklaard en klachtonderdeel k buiten behandeling is gelaten. Ook het oordeel over de klachtonderdelen g en h stellen zij in hoger beroep aan de orde, voor zover naar hun mening slechts een deel van de klacht is behandeld.
3.2
Het College zal hierna eerst de algemene hogerberoepsgrond van betrokkene en zijn hogerberoepsgrond over het schenden van de (tucht)procesorde bespreken. Vervolgens zal het College per bestreden klachtonderdeel ingaan op wat betrokkene en/of de curatoren tegen de overwegingen en het oordeel van de accountantskamer aanvoeren. Tot slot komt de maatregel aan de orde die aan betrokkene is opgelegd.
De uitspraak is als volgt opgebouwd:
4 Miskenning tuchtrechtelijke verantwoordelijkheden accountants in het kader van een groepscontrole
5 Schending (tucht)procesorde
6 Klachtonderdeel d (afboekingen van € 370 miljoen)
6.1
Weergave klachtonderdeel d, buiten de klacht treden
6.2
Belang grensbedrag € 375 miljoen voor de continuïteitsveronderstelling
6.3
Extra aandacht voor omvang en volledigheid afboekingen
6.4
Handelen in strijd met documentatieverplichting
6.5
Geen (persoonlijk) tuchtrechtelijk verwijt
6.6
Conclusie ten aanzien van klachtonderdeel d
7 Klachtonderdeel e (afboeking van € 40 miljoen)
8 Klachtonderdeel f ( [naam 7] -project)
9 Klachtonderdeel g (goodwill)
9.1
Ontvankelijkheid klachtonderdeel g
9.2
Weergave klachtonderdeel g, buiten de klacht treden
9.3
Niet beoordeelde verwijten
9.4
Conclusie ten aanzien van klachtonderdeel g
10 Klachtonderdeel h (continuïteitsveronderstelling)
10.1
Haalbaarheid ‘mitigating actions’
10.2
Methodologische aannames en brongegevens
10.3
Niet beoordeeld verwijt
10.4
Conclusie ten aanzien van klachtonderdeel h
11 Klachtonderdeel i (niet uit de balans blijkende verplichtingen)
12 Klachtonderdeel k (goedkeurende accountantsverklaring)
13 Maatregel
14 Conclusie
3.3
Het College merkt op dat partijen hun standpunten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep schriftelijk zeer uitvoerig hebben toegelicht. Voor de leesbaarheid van deze uitspraak volstaat het College zo veel mogelijk met een beknopte weergave van wat tegen de bestreden uitspraak is aangevoerd.
Miskenning tuchtrechtelijke verantwoordelijkheden accountants in het kader van een groepscontrole
Gronden betrokkene
4.1
Betrokkene stelt dat, voor zover (delen van) klachtonderdelen gegrond zijn verklaard, het om controlewerkzaamheden en/of vastleggingen gaat die naar het oordeel van de accountantskamer ontoereikend waren. De accountantskamer heeft echter miskend dat deze werkzaamheden en vastleggingen door de met de uitvoering van deze werkzaamheden belaste partners en teamleden zijn verricht, opgemaakt en/of beoordeeld. Voor hun handelen en nalaten als registeraccountant zijn zij zelf tuchtrechtelijk verantwoordelijk. Als opdrachtpartner was hij verantwoordelijk voor de algehele kwaliteit van de opdracht in overeenstemming met de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS) 220 (Kwaliteitsbeheersing voor een controle van financiële overzichten). Deze verantwoordelijkheid ziet, voor zover hier van belang, op (i) de aansturing van, het toezicht op en de uitvoering van de controle-opdracht en (ii) de controleverklaring, die onder de gegeven omstandigheden passend moet zijn (NVCOS 220.15). Hoe die verantwoordelijkheid moet worden gedragen, is uiteengezet in de alinea’s A13 tot A15 en A20 van NVCOS 220. In dat kader was hij bovendien verantwoordelijk voor de beoordeling van de controledocumentatie in overeenstemming met NVCOS 220.16 en 17. Hij heeft in dat kader onder meer vastgesteld dat alle controledocumentatie was beoordeeld volgens de beleidslijnen en kantoorprocedures van [naam 4] . Daarnaast heeft hij zelf de dossierstukken beoordeeld die hij als opdrachtpartner moest beoordelen. Het is niet noodzakelijk dat de opdrachtpartner alle controledocumentatie beoordeelt (NVCOS 220.A18). De opdrachtpartner hoeft ook niet alle controledocumentatie over significante aangelegenheden zelf te beoordelen, maar kan volstaan met het beoordelen van die controledocumentatie die bepalend is voor de oplossing van een dergelijke aangelegenheid. Volgens betrokkene is dat wat hij heeft gedaan. Bij de werkzaamheden rond de € 370 miljoen aan afboekingen, de continuïteitsveronderstelling en de goodwill gaat de accountantskamer ten onrechte automatisch ervan uit dat de vermeende gebreken in de werkzaamheden en/of vastleggingen daarvan helemaal aan hem zijn toe te rekenen. Als de accountantskamer van oordeel is dat een aantal werkzaamheden en/of vastleggingen ontoereikend was, wetende dat deze niet door hem zijn uitgevoerd of opgesteld, dan had zij moeten onderzoeken of hem daarvan een persoonlijk verwijt kon worden gemaakt, zoals zij in het geval van [naam 2] heeft gedaan. Dit heeft de accountantskamer niet onderzocht, althans dat blijkt niet uit de motivering van de bestreden uitspraak. Tuchtrechtelijke aansprakelijkheid ziet op persoonlijk handelen of nalaten en is geen risicoaansprakelijkheid. Als opdrachtpartner was betrokkene verantwoordelijk voor de uiteindelijke controleverklaring, maar om die verantwoordelijkheid te (kunnen) nemen, mocht hij steunen op de (uitkomst van de) werkzaamheden die werden uitgevoerd door en onder leiding van (meer) ervaren en deskundige partners.
Standpunt curatoren
4.2
De curatoren voeren aan dat niet ter discussie staat dat betrokkene als opdrachtpartner eindverantwoordelijk is voor de controle 2012. Dit betekent dat hij vaktechnisch ook verantwoordelijk is voor het handelen of nalaten van de leden van het opdrachtteam die hij voor de controle heeft ingeschakeld. Op hun handelen of nalaten kan hij tuchtrechtelijk worden aangesproken. Dat zij als accountants ook zelf onder het bereik van het tuchtrecht vallen, rechtvaardigt geen andere conclusie bij een controle die vaktechnisch onder verantwoordelijkheid van een opdrachtpartner wordt uitgevoerd (die ook als enige zijn handtekening onder de controleverklaring zet). De grondslag hiervoor vloeit voort uit het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid (artikel A-130.5 van de VGC, zoals nader uitgewerkt in NVCOS 220.6, aanhef en onder a, en NVCOS 220.15, aanhef en onder a). Uit deze gedrags- en beroepsvoorschriften volgt dat betrokkene als opdrachtpartner verantwoordelijkheid moet nemen voor de aansturing, het toezicht op en de uitvoering van de controle door de leden uit zijn opdrachtteam of ingeschakelde accountants van groepsonderdelen, in overeenstemming met de professionele standaarden en in wet- en regelgeving gestelde eisen. Hoe dan ook moet betrokkene als opdrachtpartner bepalen of uit de controlewerkzaamheden – verricht door hem en anderen – toereikende controle-informatie is verkregen om een deugdelijke grondslag te hebben voor de door hem af te geven controleverklaring. De controle van (a) de volledigheid en omvang van de afboekingen op de debiteuren en het onderhanden werk van Imtech Duitsland en Imtech Polen (vanwege de met de financiers afgesproken kritische grens van € 375 miljoen), (b) de goodwill (goed voor 46% van het balanstotaal) en (c) de continuïteitsveronderstelling (gezien de materiële onzekerheden over de continuïteit van Royal Imtech), waren ‘kritieke’ onderwerpen voor zijn oordeelsvorming en waren door hem als significante risico’s onderkend. Als opdrachtpartner is hij echter, zoals de accountantskamer terecht heeft geoordeeld, tekortgeschoten in de controle van deze drie significante posten. Het enkele feit dat andere leden uit zijn groepsopdrachtteam in eerste instantie het voortouw hebben genomen bij de controle daarvan, rechtvaardigt geen andere conclusie. Betrokkene moest zelf beoordelen of op basis van de controle van deze significante posten voldoende en geschikte controle-informatie was verkregen om het risico op een afwijking van materieel belang als gevolg van fraude en fouten naar een aanvaardbaar niveau terug te brengen, zodat hij als opdrachtpartner bij de jaarrekening 2012 een goedkeurende accountantsverklaring kon verstrekken.
Beoordeling door het College
4.3
Het College overweegt dat betrokkene, als opdrachtpartner van deze jaarrekeningcontrole, beroepsmatig verantwoordelijkheid droeg voor het verkrijgen van voldoende en geschikte controle-informatie ter onderbouwing van de getrokken conclusies en voor de uit te brengen controleverklaring. In die hoedanigheid was hij eindverantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de controleopdracht en voor de werkzaamheden die onder zijn leiding door de leden van het opdrachtteam werden verricht. Als leidinggevende van het opdrachtteam was hij in ieder geval vaktechnisch betrokken bij de opzet en uitvoering van de controle (en de werkzaamheden die onder andere rond de afboekingen, de continuïteitsveronderstelling en de goodwill) zijn verricht. Anders dan betrokkene van mening lijkt te zijn, kan hij tuchtrechtelijk worden aangesproken als daarbij in strijd met de regels is gehandeld en de controle tekort is geschoten. Het feit dat tijdens de controle op belangrijke onderwerpen ook is gesteund op de expertise van een aantal partners en/of medewerkers van [naam 4] , die als accountant eveneens onder het bereik van het tuchtrecht vallen, doet niet af aan de beroepsmatige verantwoordelijkheid van betrokkene als opdrachtpartner. De algemene grond die betrokkene in hoger beroep aanvoert, slaagt niet.
Schending (tucht)procesorde
Gronden betrokkene (hogerberoepsgrond 12)
5.1
Betrokkene voert aan dat de klachten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de processtrategie van de curatoren in strijd is met de behoorlijke (tucht)procesorde. Er zijn in dit geval duidelijk specifieke omstandigheden die verhinderen dat een nieuwe klacht wordt ingediend, aangezien dit indruist tegen algemene rechtsbeginselen, zoals het beginsel van de behoorlijke (tucht)procesorde. In de loop van de tijd zijn er drie uitzonderlijk omvangrijke klachten tegen hem ingediend. Het beginsel van concentratie van klachten heeft onder meer als doel om de beklaagde te beschermen tegen een onnodige veelheid aan tuchtprocedures en daarmee tegen een onnodig langdurige belasting. Dit beginsel beoogt ook de rechtsstrijd finaal te beslechten, wat niet alleen in het belang is van de beklaagde, maar ook van een efficiënte en effectieve procesvoering. Het voorkomt ook onnodige belasting van de rechtspraak. De spreiding van de klachten heeft tot gevolg dat hij nu al ruim vier jaar intensief wordt belast met de verdediging tegen zeer omvangrijke klachten. De curatoren hadden hun tweede en deze derde klacht dan ook moeten bundelen. Beide gingen over de controle 2012 en zijn ook mede daarom gelijktijdig behandeld door de accountantskamer. Er is geen enkele reden waarom de curatoren deze klachten niet hadden kunnen concentreren. Imtech ging op 13 augustus 2015 failliet. Nadat medio september 2015 alle belangrijke (onder hun beheer staande) groepsonderdeelactiviteiten waren verkocht, begonnen de curatoren in het najaar van 2015 met het oorzakenonderzoek. Zij hebben betrokkene toen al geïnterviewd. Pas in het najaar van 2016 vroegen zij de controledossiers over 2012 op. Medio maart 2017 hadden zij het dossier bestudeerd en vroegen zij twee aanvullende stukken op. Het lijkt een doelbewuste tactiek om de tuchtklachten te spreiden. Dat is onevenredig belastend. Door de tuchtklachten over het jaar 2012 niet te concentreren (en te comprimeren) komt volgens betrokkene de goede procesorde in het geding.
Standpunt curatoren
5.2
De curatoren stellen zich op het standpunt dat de drie klaagschriften die zij tegen betrokkene hebben ingediend, en de verwijten die zij hem daarin maken, hun grondslag niet in hetzelfde feitencomplex hebben. Evenmin hebben ze betrekking op dezelfde gedragingen. Vanwege de destijds geldende verjaringstermijnen was het bovendien niet mogelijk om met het indienen van de eerste en de tweede klacht te wachten. Om dezelfde reden was het ook niet mogelijk om de tweede en derde klacht te bundelen. De curatoren waren ook nog niet in de gelegenheid geweest om de werkzaamheden waarop de derde tuchtklacht betrekking heeft volledig te onderzoeken. Dit niet alleen vanwege het onderzoek naar de werkzaamheden waarop de eerste en tweede tuchtklacht betrekking hebben, maar ook vanwege hun onderzoek naar de andere betrokkenen bij het faillissement van Royal Imtech, zoals de bestuurders, commissarissen, advocaten en financiers. Dat onderzoek nam veel tijd en aandacht in beslag. De curatoren konden niet langer wachten met het indienen van de tweede tuchtklacht. Van een doelbewuste tactiek is geen sprake. Ook de civielrechtelijke procedures in 2017 tegen [naam 4] om aanvullende stukken te verkrijgen om de door betrokkene uitgevoerde werkzaamheden te kunnen beoordelen kostten veel tijd. De curatoren zien niet in waarom de omvang van de klachten tot gevolg zou moeten hebben dat de klachtonderdelen over de controle 2012 niet-ontvankelijk zouden moeten worden verklaard.
Beoordeling door het College
5.3
Uit het hogerberoepschrift van betrokkene blijkt dat hij bekend is met de rechtspraak van het College (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2018, ECLI:NL:CBB:2018:99) over het punt dat hij hier opwerpt. Daarin is, kort samengevat, geoordeeld dat het weliswaar doorgaans wenselijk zal zijn dat een klager zijn klachten tegen een accountant zoveel mogelijk bundelt, maar dat een verplichting daartoe niet kan worden gevonden in de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) en evenmin voortvloeit uit de beginselen van een behoorlijke (tucht)procesorde of enig ander in dit verband in aanmerking te nemen algemeen rechtsbeginsel. Dit laat onverlet dat zich in een concreet geval specifieke omstandigheden kunnen voordoen, waarin belemmeringen bestaan voor het indienen van een opvolgende klacht, omdat eerder bedoelde algemene rechtsbeginselen zich daartegen verzetten.
Het College ziet geen grond voor het oordeel dat de curatoren zich hebben bediend van een processtrategie die strijdig is met de beginselen van een goede (tucht)procesorde of enig ander in aanmerking te nemen algemeen rechtsbeginsel. Zij mochten hun klaagschriften, rekening houdend met de verjaringstermijnen, in chronologie van gebeurtenissen en vermeend klachtwaardige gedragingen indienen. Ook deze hogerberoepsgrond van betrokkene slaagt niet.
Klachtonderdeel d
6 Klachtonderdeel d houdt het verwijt in dat betrokkene onvoldoende controle-informatie heeft verkregen met betrekking tot de afboeking van € 370 miljoen door Imtech
enonvoldoende rekening heeft gehouden met het gegeven dat het snel vollopen van het bedrag van € 375 miljoen (dat in de financieringsafspraken met de kredietverstrekkers van Imtech als maximum van de te accepteren afboekingen was vastgelegd) ertoe kon leiden dat verstrekte leningen direct opeisbaar zouden worden. De accountantskamer heeft klachtonderdeel d gegrond verklaard. Betrokkene bestrijdt wat in 4.10.3 tot en met 4.10.5 van de bestreden uitspraak is overwogen en voert vijf gronden aan. De eerste grond is dat de accountantskamer het klachtonderdeel niet juist heeft weergegeven en buiten de door de curatoren geformuleerde klacht is getreden. Het College zal hier eerst op ingaan.
Weergave klachtonderdeel d, buiten de klacht treden
Gronden betrokkene (hogerberoepsgrond 1)
6.1.1
Het oordeel in 4.10.3 van de bestreden uitspraak (en in het verlengde daarvan in 4.10.4 en 4.10.5) kan volgens betrokkene niet in stand blijven. De klacht luidde, samengevat, dat hij bij de beoordeling van de aard, samenstelling en omvang van de afboekingen van € 370 miljoen ontoereikend en onvoldoende professioneel kritisch was, onvoldoende oog had voor de mogelijkheid dat is aangestuurd op het onder de kritische grens van € 375 miljoen blijven van de afboekingen, en een en ander onvoldoende in het controledossier heeft verantwoord. Het tweede zinsdeel van klachtonderdeel d (na “en”) is geen juiste weergave van de klacht. Er is niet geklaagd dat door ontoereikende controle mogelijk de grens van € 375 miljoen werd overschreden en dat dit relevant was voor de beoordeling van de continuïteitsveronderstelling, omdat in dat geval verstrekte leningen direct opeisbaar zouden worden. Bij de klacht over de werkzaamheden in het kader van de continuïteitsveronderstelling (klachtonderdeel h) hebben de curatoren eerder aangevoerde verwijten opnieuw opgevoerd. Daar komt dit aspect van de continuïteit ook niet terug. In de repliek is dat evenmin het geval. Verder is bij klachtonderdeel d uitdrukkelijk geklaagd over schending van NVCOS 200 (Algemene doelstellingen van de onafhankelijke accountant, alsmede het uitvoeren van een controle overeenkomstig de Standaarden) en niet over schending van NVCOS 570 (Continuïteit). Ook daaruit blijkt dat het niet de bedoeling was om te klagen over aspecten van continuïteit.
Standpunt curatoren
6.1.2
Volgens de curatoren heeft de accountantskamer klachtonderdeel d op deze manier kunnen formuleren. De achtergrond van deze klacht is dat (a) de financiers de verstrekte leningen mochten opzeggen en opeisen als de afboekingen bij Imtech Duitsland en Imtech Polen meer zouden bedragen dan € 375 miljoen, (b) met de afboekingen van € 370 miljoen deze grens dicht werd genaderd en (c) deze grens daarom van eminent belang was “voor de financiering en daarmee voor de continuïteit van Royal Imtech” (§ 7.2 klaagschrift). Vervolgens hebben zij gesteld dat in dergelijke omstandigheden een accountant vanuit zijn professioneel-kritische instelling alert en beducht moet zijn voor (aan)sturing door de gecontroleerde op het niet overschrijden van de grens. Betrokkene heeft onvoldoende blijk gegeven van een professioneel-kritische instelling en is ook onvoldoende alert geweest op door Imtech toegepaste sturingsmechanismen (§ 7.3 klaagschrift). Na het feitenrelaas hebben de curatoren in § 7.54 van het klaagschrift gesteld dat betrokkene zijn werkzaamheden op het punt van de afboekingen van € 370 miljoen op diverse onderdelen niet heeft verricht zoals van een professioneel-kritische accountant mag worden verwacht. De controle en beoordeling van de aard, samenstelling en omvang van deze afboekingen is ontoereikend en onvoldoende professioneel-kritisch geweest en bovendien zijn deze ontoereikend in het controledossier verantwoord. Hieraan hebben zij destijds in het klaagschrift letterlijk het volgende toegevoegd: “Zeker indien de werkzaamheden worden afgezet tegen het belang van het totaalbedrag aan afboekingen voor de resterende omvang van het eigen vermogen en voor de financiering - en daarmee de continuïteit - van Royal lmtech.”
Beoordeling door het College
6.1.3
Deze hogerberoepsgrond van betrokkene treft geen doel. De accountantskamer heeft de verwijten die de curatoren hem in klachtonderdeel d maken juist weergegeven en is niet buiten de klacht getreden. Het in dit klachtonderdeel geformuleerde verwijt is een zakelijke samenvatting van wat de curatoren in § 7.2, 7.3 en 7.54 van het klaagschrift naar voren hebben gebracht. Het tweede zinsdeel van klachtonderdeel d, waar betrokkene vooral bezwaar tegen maakt, geeft het betoog van de curatoren weer dat het ‘vollopen’ van de afboekingen tot nabij de door hen zogenoemde kritische grens van € 375 miljoen (wat zij vanaf § 7.95 van het klaagschrift aan de orde hebben gesteld) voor betrokkene reden had moeten zijn om meer aandacht aan de afboekingen te besteden vanwege de ernstige gevolgen die overschrijding van deze grens kon hebben. De betekenis van de grens voor de beoordeling van de continuïteit is niet in de formulering van klachtonderdeel d opgenomen, maar is een argument dat de curatoren wel degelijk in de klacht hebben genoemd. Het verwijt dat er onvoldoende oog was voor de mogelijkheid van (aan)sturing door Imtech is in hoger beroep niet aan de orde. De accountantskamer is niet op dit verwijt ingegaan en hiertegen hebben de curatoren geen hogerberoepsgronden gericht.
Belang grensbedrag € 375 miljoen voor de continuïteitsveronderstelling
Bestreden uitspraak
6.2.1
De accountantskamer overweegt in 4.10.3 van de bestreden uitspraak het volgende (waarbij ‘ [naam 1] ’ - ook in alle andere citaten uit de bestreden uitspraak - is vervangen door ‘betrokkene’):
“4.10.3. De Accountantskamer stelt voorop dat tot de opdracht om de jaarrekening 2012 van Imtech te controleren op zichzelf genomen niet de taak behoorde om te controleren of de afboekingen beneden de in de ‘Bridge Loan Agreement’ en de ‘Continuation Agreement’ genoemde grens van € 375.000.000 bleven. Omdat de onmiddellijke opeisbaarheid van leningen en de beëindiging van financiële faciliteiten bij overschrijding van deze grens van betekenis was voor de beoordeling van de continuïteit van de onderneming, was betrokkene, als de controlerend groepsaccountant, echter wel gehouden om hieraan in het kader van de controle van de jaarrekening aandacht te besteden. Indien de financiers de leningen onmiddellijk zouden opeisen, zou voor Imtech immers een acuut liquiditeitsprobleem ontstaan met mogelijk grote gevolgen voor de continuïteit van de onderneming. In dit verband is van belang dat deze grens, in ieder geval voor wat betreft de door Imtech met de [naam 10] en [naam 11] gesloten ‘Bridge Loan Agreement’, ten tijde van de afgifte van de controleverklaring bij de jaarrekening zijn geldigheid had behouden. Dat betrokkene, naar hij ter zitting heeft verklaard, meende dat niet voorstelbaar was dat de twee begeleidende banken ‘de stekker eruit zouden trekken’, doet er niet aan af dat hij met die mogelijkheid wel degelijk rekening had moeten houden. De Accountantskamer wijst er in dit verband op dat IAS 39.39 - zakelijk weergegeven - bepaalt dat een entiteit een financiële verplichting (of een deel daarvan) alleen dan niet langer opneemt in de balans als de financiële verplichting tenietgaat, dat wil zeggen wanneer de in het contract vastgestelde verplichting nagekomen of ontbonden wordt, dan wel afloopt. Hieruit volgt dat de ingeschatte onwaarschijnlijkheid dat de financiers inzake de Bridge Loan de leningen bij overschrijding van de grens van € 375.000.000 zouden opeisen niet ter zake deed. Bij het voorgaande komt dat betrokkene niet heeft vastgelegd waarom hij meende dat niet voorstelbaar was dat de twee begeleidende banken bij overschrijding van de grens van € 375.000.000 ‘de stekker eruit zouden trekken’.”
Gronden betrokkene (hogerberoepsgrond 2)
6.2.2.1 Betrokkene voert aan, samengevat, dat de accountantskamer miskent dat de grens van € 375 miljoen niet was overschreden, dat de bevoegdheid om leningen op te eisen en financiële faciliteiten te beëindigen niet altijd kan en mag worden uitgeoefend, en dat de bevoegdheid om het overbruggingskrediet op te eisen in dit geval ook niet zou (kunnen) worden uitgeoefend. De accountantskamer oordeelt ten onrechte dat hij rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat de banken de stekker eruit zouden trekken. Zijn handelen (en dat van Imtech) is ten onrechte getoetst aan IAS 39.39 in plaats van aan IAS 1.25-26 en
NVCOS 570.
6.2.2.2 De overweging van de accountantskamer dat hij als groepsaccountant gehouden was te controleren of de afboekingen onder de grens van € 375 miljoen bleven, is volgens betrokkene onjuist. Deze grens was al voor het afgeven van de controleverklaring vervallen. De ‘Continuation Agreement’ (tijdelijke afspraken met de financiers van Imtech) waarin dit bedrag was opgenomen, was beëindigd, omdat er overeenstemming was bereikt over voortzetting van de financiering op lange termijn. [naam 4] beschouwde dit als een voorwaarde voor het afgeven van een controleverklaring. Verder was deze grens ook niet in de herziene financieringsvoorwaarden opgenomen. Als het gaat om het voortzetten van de financiering was er voor betrokkene en zijn team dus geen noodzaak om te controleren of de grens was overschreden.
6.2.2.3 Ook in de ‘Bridge Loan Agreement’ (overbruggingskredietfaciliteit), die tot 31 oktober 2013 gold, was het grensbedrag van € 375 miljoen opgenomen. Overschrijding ervan zou een zogenoemd ‘event of default’ opleveren, maar de kredietverstrekkers, [naam 10] en [naam 11] , konden het krediet pas opeisen na verloop van een ‘grace period’ en als het ‘event’ niet was opgelost. De uitoefening van dit recht was echter slechts een theoretische optie, omdat het zeer onwaarschijnlijk was dat de banken hun eigen kredietrisico (circa € 400 miljoen) zouden riskeren. Evenals andere financiers beschikten zij niet over zekerheden en hadden geen voorrang op andere schuldeisers. Al zou de grens zijn overschreden, wat niet het geval was, dan zou het opeisen van het overbruggingskrediet leiden tot het faillissement van Imtech, terwijl er medio juni 2013 onder hun leiding juist overeenstemming was bereikt over voortzetting van de financiering voor de langere termijn. [naam 10] en [naam 11] zouden hiermee onrechtmatig handelen ten opzichte van de (andere) financiers en Imtech.
6.2.2.4 Betrokkene wijst erop dat de door het nieuwe management van Imtech Duitsland en Imtech Polen opgestelde nieuwe consolidatiesets diepgaand en gegevensgericht zijn gecontroleerd. De uitkomst was dat er op de oorspronkelijke cijfers van Imtech Duitsland en Imtech Polen € 370 miljoen was gecorrigeerd. Daaruit bleek al dat de grens niet was overschreden. In deze correcties waren bovendien aanzienlijke bedragen begrepen (tientallen miljoenen) die geen afboeking waren of geen betrekking hadden op de ‘developments’ zoals bedoeld in de ‘Continuation Agreement’ en de ‘Bridge Loan Agreement’.
6.2.2.5 Betrokkene is van mening dat de accountantskamer een onjuiste toets aanlegt als zij overweegt dat hij in het kader van de beoordeling van de continuïteit rekening had moeten houden met de mogelijkheid van het opeisen van het overbruggingskrediet, ongeacht de onwaarschijnlijkheid ervan. Hij wijst erop dat het verslaggevingskader met betrekking tot de continuïteitsveronderstelling erop neerkomt dat een jaarrekening op basis van continuïteit moet worden opgesteld, tenzij discontinuïteit onontkoombaar is. Van dit laatste was geen sprake. De accountantskamer baseert haar oordeel op IAS 39.39, maar dat is onjuist en ook onbegrijpelijk. IAS 39.39 betrof (destijds) de verwerking op de balans en waardering van financiële instrumenten, niet de vraag wanneer een verplichting direct opeisbaar wordt en of de entiteit die opeisbare verplichting kan nakomen. IAS 39.39 is niet het normenkader waartegen zijn handelen en dat van Imtech moet worden afgezet. Het normenkader is IAS 1.25-26 en NVCOS 570.
6.2.2.6 De overweging dat hij bij de controle van de jaarrekening er rekening mee had moet houden dat de banken de stekker eruit zouden trekken, is volgens betrokkene onjuist. Het was niet voorstelbaar dat dit zou gebeuren, omdat [naam 10] en [naam 11] geen enkel belang hadden bij dit scenario. De banken hadden juist zekerheden verkregen onder de nieuwe, onder hun leiding afgesloten financieringsvoorwaarden. De accountantskamer heeft de feiten onjuist gewaardeerd.
6.2.2.7 Betrokkene bestrijdt voorts dat hij niet heeft vastgelegd waarom niet voorstelbaar is dat de twee begeleidende banken bij overschrijding van het grensbedrag de stekker eruit zouden trekken. Hij verwijst naar het ‘Memo Facilities Bridge’. Deze dossiernotitie is opgesteld en beoordeeld door gespecialiseerde teamleden die belast waren met het beoordelen van de continuïteitsveronderstelling. Hieruit blijkt dat de visie van Imtech dat een mogelijke overschrijding van de grens niet zou leiden tot het opeisen van het overbruggingskrediet nadat overeenstemming was bereikt over de continuering van de financiering, naar hun oordeel juist was. Het oordeel van de accountantskamer dat een en ander niet in het controledossier is vastgelegd, is onbegrijpelijk. In dupliek en op de zitting van de accountantskamer heeft hij op dit stuk gewezen.
Standpunt curatoren
6.2.3.1 De curatoren menen dat deze grond van betrokkene moet worden verworpen. Wat betrokkene nu aanvoert, heeft hij indertijd niet in zijn controledossier vastgelegd. Ook blijkt uit zijn betoog niet dat hij toen bij de nu aangevoerde overwegingen heeft stilgestaan.
6.2.3.2 Betrokkene veronderstelt ten onrechte dat het oordeel van de accountantskamer betrekking heeft op de continuïteitsveronderstelling. Het gaat erom dat tijdens de controle het risico bestond dat de financiers van Imtech de krediet- en garantiefaciliteiten niet zouden voortzetten als de afboekingen boven de grens van € 375 miljoen uitkwamen. Dat zou meteen ernstige gevolgen hebben voor de continuïteit van de onderneming. Hij had daarom bij de controle van de debiteuren en het onderhanden werk van Imtech Duitsland en Imtech Polen extra aandacht moeten besteden aan de omvang en volledigheid van de afboekingen. Betrokkene betoogt dat dit niet meer hoefde, omdat de financiers ‘waivers’ hadden verstrekt. De grens was daardoor vervallen. De ‘waivers’ zijn echter pas verstrekt nadat de financiers op basis van zijn controlewerkzaamheden op deze posten, die op 31 mei 2013 (nagenoeg) waren afgerond, de ‘comfort’ hadden verkregen dat de afboekingen de grens niet zouden overschrijden (en een goedkeurende verklaring zou worden afgegeven). Met het verstrekken van de ‘waivers’ is het belang van de grens niet met terugwerkende kracht komen te vervallen.
6.2.3.3 Het doet er volgens de curatoren ook niet toe dat onwaarschijnlijk was bevonden dat [naam 10] en [naam 11] bij overschrijding van het grensbedrag het overbruggingskrediet zouden opeisen. Ook die beoordeling achteraf berust erop dat op 15 juni 2013 de ‘waivers’ zijn verstrekt. De accountantskamer gaat in op het overbruggingskrediet, omdat de grens volgens de curatoren nog bestond en van belang was in de ‘Bridge Loan Agreement’. [naam 10] en [naam 11] , die er belang bij hadden om hun kredietexposure te verlagen, bedongen in februari 2013 het recht om de verstrekte kredieten op te eisen en de begeleiding van de claimemissie te staken als de afboekingen bij Imtech Duitsland en Imtech Polen over een grens van € 375 miljoen gingen. Een plausibele verklaring daarvoor is dat zij alleen een levensvatbare onderneming zouden willen financieren, dan wel alleen voor zo’n onderneming een claimemissie van € 500 miljoen zouden willen begeleiden en voor 50% zouden willen garanderen. De grens was daarom een gegeven waarmee betrokkene bij de controle van de debiteuren en het onderhanden werk van Imtech Duitsland en Imtech Polen rekening moest blijven houden. Ook voor de aandeelhouders was dit belangrijk, omdat zij de uitvoering van de claimemissie nog moesten goedkeuren. Dat kon pas na ondertekening van de jaarrekening en de controleverklaring. De door betrokkene gestelde onwaarschijnlijkheid neemt niet weg dat [naam 11] en [naam 10] toen de controleverklaring werd afgegeven nog bevoegd waren het krediet op te eisen en dat betrokkene van hen geen zekerheid had gekregen dat zij deze bevoegdheid niet zouden uitoefenen en de claimemissie zouden blijven begeleiden. De verwijzing naar IAS 39.39 is vanuit die optiek begrijpelijk. Overigens heeft betrokkene de notitie van zijn kantoorgenoten niet voor ‘review’ beoordeeld.
Beoordeling door het College
6.2.4.1 Het College stelt vast dat betrokkene in hoger beroep als productie B-173 alsnog het document uit het controledossier heeft overgelegd, te weten het zogenoemde ‘Memo Facilities Bridge’ (dossierstuk 3.4.3.0300), waar hij in eerste aanleg (in § 3.20 en noot 63 van zijn dupliek) inderdaad op heeft gewezen. In dit document, getiteld ‘Overzicht financiering [naam 12] – EUR 350 mio revolving equity bridge loan en EUR 150 revolving guarantee bridge facilities agreement’, zijn de voornaamste punten samengevat voor de ‘going concern’ procedures met betrekking tot de in het dossier begrepen contracten. De algemene inleiding van het document vermeldt het volgende:
“Deze faciliteit geeft een tijdelijke financieringsruimte van het werkkapitaal en eindigt maximaal op 31 oktober 2013. Eerdere aflossing van het financieringsgedeelte is onder meer verplicht indien de rights issue heeft plaatsgevonden. De tijdelijke gecommitteerde garantiefaciliteit is na 31 oktober 2013 niet langer gecommitteerd. Het niet nakomen van (bepaalde) voorwaarden van deze tijdelijke faciliteit (bijvoorbeeld meer dan EUR 375 mio afboeking uit hoofde van gedefinieerde gebeurtenis of niet binnen 150 dagen jaarrekening publiceren) leiden tot opeisbaarheid van de bridge financiering. Formeel bestaat dus het risico van directe opeisbaarheid van de bridge loan/faciliteiten. Eventuele remedies worden echter door Imtech niet actief nagestreefd. Het gaat Imtech om de waivers die moeten volgen op de continuation agreement. Imtech redeneert als volgt: met het overgrote deel van de partijen die de continuation agreement hebben getekend wordt overleg gevoerd over een waiver ten aanzien van breach of covenants (en andere breaches). Dat betekent dat deze partijen een lange termijn oplossing willen en dus niet de bridge loan zullen opeisen.”
6.2.4.2 Uit dit document blijkt dat het groepsopdrachtteam, anders dan de curatoren betogen, in het kader van de controle van de jaarrekening 2012 van Imtech wel degelijk aandacht heeft besteed aan de door de financiers (banken) gestelde grens van € 375 miljoen en aan het belang van deze grens voor de continuïteit van de onderneming, en meer bepaald de vraag of het waarschijnlijk is dat deze grens nog voor problemen zal kunnen zorgen. Naar het oordeel van het College heeft betrokkene hiermee aannemelijk gemaakt dat de hiervoor bedoelde grens ten tijde van de afgifte van de controleverklaring (op 18 juni 2013) niet meer van belang was voor de controle en voor de vraag of de jaarrekening op basis van de veronderstelling van continuïteit kon (of moest) worden opgesteld. Het andersluidende oordeel van de accountantskamer kan daarom niet in stand blijven.
De hogerberoepsgrond van betrokkene slaagt. Klachtonderdeel d is in zoverre ongegrond.
Extra aandacht voor omvang en volledigheid afboekingen
Bestreden uitspraak
6.3.1
De accountantskamer overweegt in 4.10.4 van de bestreden uitspraak het volgende:
“4.10.4. In het kader van de controle van de jaarrekening is niet vastgelegd welk deel van de afboekingen van € 370.000.000 toe te rekenen valt aan de onregelmatigheden bij Imtech Duitsland en Imtech Polen. Onjuist is de gedachte dat, nu de afboekingen beneden de kritische grens van € 375.000.000 bleven, het niet nodig was om een onderscheid te maken tussen afboekingen die waren toe te rekenen aan de onregelmatigheden bij Imtech Duitsland en Imtech Polen enerzijds en de overige afboekingen anderzijds. Juist nu het bedrag aan afboekingen zeer dicht bij de kritische grens van € 375.000.000 lag, had in het kader van de controle extra aandacht moeten worden besteed aan de omvang en de volledigheid van de afboekingen en had moeten worden nagegaan welk bedrag aan afboekingen toe te rekenen viel aan de onregelmatigheden bij Imtech Duitsland en Imtech Polen. Nu dit niet in kaart is gebracht en in het controledossier is vastgelegd, kan niet worden uitgesloten dat (vrijwel) het gehele bedrag aan afboekingen verband hield met deze onregelmatigheden. In dit verband had het voor de hand gelegen om (in overeenstemming met Standaard 320.12 en 13) de bij de verrichte werkzaamheden inzake de volledigheid van de afboekingen te hanteren materialiteit, te herzien (in casu te verlagen). Overigens stelt de Accountantskamer vast dat betrokkene op 8 mei 2013 en op 17 juni 2013 wel de voor de controle van de jaarrekening 2012 als geheel te hanteren materialiteit nader heeft beoordeeld, maar in het licht van het vorenstaande is wat hij heeft gedaan onvoldoende.”
Gronden betrokkene (hogerberoepsgrond 3)
6.3.2.1 Betrokkene stelt zich, samengevat, op het standpunt dat de nieuwe consolidatiesets van Imtech Duitsland en Imtech Polen met een zeer lage uitvoeringsmaterialiteit en hoge precisie zijn gecontroleerd. Ook ervaren collega’s, zoals [naam 13] en [naam 14] , vonden dit onder de omstandigheden toereikend. De grens van € 375 miljoen was alom bekend. Er is diepgaand gegevensgericht gecontroleerd met inzet van fraudespecialisten, data-analyses en e-mailonderzoeken. Een diepgaandere en preciezere controle was niet voorstelbaar. Het oordeel van de accountantskamer is daarom onjuist.
6.3.2.2 Betrokkene wijst erop dat hij niet de opdracht had om te controleren of de ‘write-offs relating to the Developments’ onder de grens van € 375 miljoen bleven. Hij heeft daar ook geen ‘assurance’ over gegeven. Hij hoefde in het kader van de controle van de jaarrekening ook niet vast te stellen of de ‘write-offs’ onder de grens bleven. Deze grens was voor wat betreft de ‘Continuation Agreement’ vervallen. Voor (de rubricering van) de schuldpositie van Imtech op de balansdatum was de grens niet van betekenis. De schuld uit hoofde van het overbruggingskrediet stond op 31 december 2012 niet op de balans, want deze is eerst in maart 2013 aangegaan. De schuld uit hoofde van de ‘Revolving Credit Facility’ (RCF) en ‘senior notes’ was in de balans al als kortlopend gerubriceerd, omdat Imtech de convenanten op balansdatum had geschonden. De grens stond formeel nog in de ‘Bridge Loan Agreement’, maar een overschrijding zou niet tot een materiële onzekerheid leiden. Zij was dus niet relevant voor de toelichting in de jaarrekening over de continuïteitsveronderstelling. Betrokkene bestrijdt dat hij aan de omvang en volledigheid van de afboekingen extra aandacht had moeten besteden en had moeten nagaan welk deel aan de onregelmatigheden bij Imtech Duitsland en Imtech Polen viel toe te rekenen. Dit was niet relevant voor de jaarrekening.
6.3.2.3 De accountantskamer miskent dat na ontdekking van de onregelmatigheden bij Imtech Duitsland en Imtech Polen nieuwe consolidatiesets zijn opgesteld. [naam 15] en [naam 16] hebben deze nieuwe sets zeer diepgaand en gegevensgericht gecontroleerd. Dit gebeurde met een zeer lage uitvoeringsmaterialiteit, waarmee ook een hoge precisie van de controle werd verzekerd. De controle was er op gericht om alles af te boeken wat maar enigszins afgeboekt zou moeten worden. De omvang van de correcties stond daarmee vast. Er zijn fraudeonderzoeken, uitgebreide data-analyses en e-mailonderzoeken uitgevoerd, zowel op lokaal als op groepsniveau. Deze onderzoeken waren zeer diepgaand om zeker te stellen dat de consolidatiesets geen afwijkingen van materieel belang bevatten. Het groepsopdrachtteam was nauw betrokken. De controledocumentatie van [naam 15] en [naam 16] is uitgebreid beoordeeld.
6.3.2.4 Betrokkene bestrijdt dat hij onvoldoende heeft gedaan om de voor de controle van de jaarrekening te hanteren materialiteit nader te beoordelen. Het feit dat de correcties de grens dicht naderden, was geen reden om de materialiteit te herzien. Vergeten wordt dat de controle van een groepsonderdeel met een lagere materialiteit wordt uitgevoerd. De materialiteit was € 16 miljoen op groepsniveau, € 5 miljoen voor Imtech Duitsland en € 3 miljoen voor Imtech Polen (met een uitvoeringsmaterialiteit van respectievelijk € 8 miljoen, € 3,75 miljoen en € 2,25 miljoen). Bij Imtech Duitsland werd elk regionaal onderdeel bovendien afzonderlijk gecontroleerd, met een eigen (veel lagere) materialiteit afhankelijk van de omvang. Na ontdekking van de onregelmatigheden is de controleaanpak herzien en de materialiteit voor de controle van de nieuwe consolidatiesets van Imtech Duitsland en Imtech Polen heroverwogen. [naam 15] verlaagde de uitvoeringsmaterialiteit van 75% naar 50%. [naam 16] verlaagde de materialiteit naar € 2,5 miljoen en de uitvoeringsmaterialiteit naar € 1,25 miljoen.
6.3.2.5 Ten slotte wijst betrokkene erop dat niet over de toegepaste (uitvoerings)materialiteit is geklaagd. De accountantskamer is volgens hem in zoverre buiten de klacht getreden. Zo niet, dan is het oordeel op dit punt een verrassingsbeslissing waartegen hij zich niet heeft kunnen verdedigen.
Standpunt curatoren
6.3.3
Volgens de curatoren oordeelt de accountantskamer terecht dat het naderen van de grens van € 375 miljoen betekent dat betrokkene extra aandacht had moeten besteden aan de omvang en volledigheid van de afboekingen en had moeten nagaan welk bedrag aan de onregelmatigheden bij Imtech Duitsland en Imtech Polen viel toe te rekenen. Om bijvoorbeeld de prognoses van het management met betrekking tot de goodwill en de continuïteit te kunnen beoordelen, moet er inzicht zijn in de vraag of de afboekingen een incidenteel of structureel karakter hebben. Het oordeel dat het voor de hand had gelegen de materialiteit te verlagen, sluit aan op de stelling van de curatoren, onder verwijzing naar
NVCOS 320, dat het dicht naderen van de grens van € 375 miljoen betekende dat elke post van materieel belang werd vanwege de mogelijke gevolgen van een afboeking voor de financiering en de continuïteit van Imtech. De accountantskamer is dus niet buiten de klacht getreden. Met zijn betoog over de lokale materialiteit miskent betrokkene dat het verwijt niet ziet op de werkzaamheden die op dat niveau zijn uitgevoerd, maar op de werkzaamheden die hij als groepsopdrachtpartner heeft uitgevoerd. Vanwege voornoemd feit had het voor de hand gelegen de groepsmaterialiteit te verlagen. Uit het controledossier blijkt niet dat hij stil heeft gestaan bij de vraag of de uitvoeringsmaterialiteit voor de controle van de consolidatiesets van Imtech Duitsland en Imtech Polen verder moest worden verlaagd toen de afboekingen de grens zeer dicht begonnen te naderen. Van een professioneel-kritische accountant mag dat worden verwacht. Met wat hij achteraf aanvoert (en wat niet uit het controledossier blijkt) probeert betrokkene te verhullen dat hij dat destijds heeft nagelaten.
Beoordeling door het College
6.3.4.1 Het College stelt vast dat partijen niet van mening verschillen over het feit dat het grensbedrag van € 375 miljoen betrekking had op afboekingen die voortvloeiden uit vastgestelde onregelmatigheden bij Imtech Duitsland en Imtech Polen. Het bedrag van de afboekingen is op grond van de resultaten van het in de eerste helft van 2013 uitgevoerde onderzoek naar de onregelmatigheden bij deze groepsonderdelen becijferd op in totaal € 370 miljoen ten laste van het boekjaar 2012 en de jaren daarvoor. De jaarrekening 2012 van Imtech vermeldt dit bedrag bij de informatie over de onregelmatigheden.
6.3.4.2 Het College is van oordeel dat betrokkene geen aanleiding hoefde te zien de omvang en volledigheid van de afboekingen en het aan de onregelmatigheden bij Imtech Duitsland en Imtech Polen toe te rekenen deel van de afboekingen nader te onderzoeken, laat staan dat hij (de resultaten van) dit onderzoek in het controledossier moest vastleggen. Uit het oordeel van het College in 6.2.4 van deze uitspraak volgt dat op het moment dat voor betrokkene relevant zou kunnen worden welk deel van het bedrag van € 370 miljoen aan afboekingen aan de onregelmatigheden bij Imtech Duitsland en Imtech Polen viel toe te schrijven, het duidelijk was geworden dat de banken bereid waren Imtech verder te financieren. Daardoor kon het onwaarschijnlijk worden geacht dat de leningen in het kader waarvan de grens was gesteld zouden worden opgeëist. De vraag was voor de controle van de jaarrekening 2012 van Imtech daarom niet (meer) relevant.
6.3.4.3 De omstandigheid dat de grens van € 375 miljoen werd genaderd, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij heeft betrokkene aannemelijk gemaakt dat de grens minder dicht was benaderd dan de accountantskamer veronderstelt. Uit de balansen van lmtech Duitsland vóór en na verwerking van de correcties (de in hoger beroep overgelegde productie B-256) en de notitie ‘Imtech Poland - Impairment analysis’ van 6 juni 2013 (blz. 4, posten 11 en 15) is volgens hem op te maken dat de correcties bij deze groepsonderdelen die geen afboekingen waren, maar die toch in het bedrag van € 370 miljoen zijn meegenomen, € 19 miljoen bedroegen. Het College ziet geen reden dit voor onjuist te houden.
6.3.4.4 Het College onderschrijft vanwege het voorgaande ook niet dat het in de rede lag om, in reactie op het (naar gesteld zeer dicht) naderen van de grens, de materialiteit te verlagen die bij de verrichte werkzaamheden met betrekking tot de volledigheid van de afboekingen werd gehanteerd. Bovendien is duidelijk dat het onderzoek naar de onregelmatigheden in opzet en uitvoering omvangrijk is geweest en heeft betrokkene onweersproken gesteld dat de ontdekking van de onregelmatigheden ertoe heeft geleid dat voor de controle van de nieuwe consolidatiesets van Imtech Duitsland en Imtech Polen een verlaagde (uitvoerings)materialiteit is gehanteerd. Daarbij komt dat in de verschillende Duitse regio’s met een nog lagere lokale materialiteit werd gewerkt. Overigens is over het aanpassen van de materialiteit wel degelijk geklaagd (in § 7.112 van het klaagschrift).
6.3.4.5 Ook deze hogerberoepsgrond van betrokkene slaagt. Het verwijt dat hem in 4.10.4 van de bestreden uitspraak is gemaakt, namelijk dat hij gezien de omstandigheden extra aandacht voor de omvang en volledigheid van de afboekingen had moeten hebben, houdt geen stand.
Handelen in strijd met documentatieverplichting
Bestreden uitspraak
6.4.1
De accountantskamer overweegt in 4.10.5 van de bestreden uitspraak het volgende:
“4.10.5. De Accountantskamer stelt tenslotte met betrekking tot dit klachtonderdeel vast dat de bepaling van het door Imtech afgeboekte bedrag van € 370.000.000 schattingselementen bevatte. Niet gebleken is dat betrokkene de controledocumentatie zo heeft opgesteld dat deze voldoende is om een accountant die voorheen niet bij de controle betrokken was in staat te stellen om inzicht te verwerven in de significante aangelegenheid van de omvang van de afboekingen die toe te rekenen vielen aan de onregelmatigheden bij Imtech Duitsland en Imtech Polen. In zoverre heeft betrokkene gehandeld in strijd met Standaard 230.8.”
Gronden betrokkene (hogerberoepsgrond 4)
6.4.2.1 Volgens betrokkene ligt aan deze overweging de onjuiste veronderstelling ten grondslag dat de omvang van de aan de onregelmatigheden bij Imtech Duitsland en Imtech Polen toe te rekenen afboekingen (ofwel het mogelijk overschrijden van de grens van € 375 miljoen) een significante aangelegenheid was. Die grens in de ‘Bridge Loan Agreement’ was voor de controle niet relevant. Al zou dit wel zo zijn, dan nog is het oordeel van de accountantskamer zonder grondslag. De schattingselementen betroffen alleen de arbitraire posten en die kwamen alleen bij Imtech Duitsland voor. Deze schattingsposten van uiteindelijk € 24,6 miljoen hadden grotendeels betrekking op meerwerk (al dan niet gefactureerd). Daarvan was slechts € 9,1 miljoen niet voorzien. Dit viel ruimschoots binnen de ruimte die er was tot aan de grens van € 375 miljoen. De correcties die volgden uit de arbitraire posten waren een gevolg van het tijdsverloop, waardoor er meer informatie beschikbaar was gekomen over de posities op 31 december 2012 en van een licht conservatievere insteek. De oorspronkelijke cijfers waren opgesteld in de derde week januari 2013. Daarna zijn eind mei/begin juni 2013 de nieuwe consolidatiesets van Imtech Duitsland en Imtech Polen opgesteld. Die informatie is uiteraard verwerkt - ook bij de bepaling van het meerwerk. Evenzo belangrijk is volgens betrokkene de vaststelling dat de schattingsposten per definitie geen afboekingen waren die zagen op fraude. Een afboeking uit hoofde van fraude is per definitie een ‘harde’ post (een zwart-wit kwestie) en geen arbitraire post. De schattingsposten waren bovendien intensief gecontroleerd door het nieuwe management met behulp van [naam 17] , door [naam 4] , maar ook door de externe deskundigen van het technisch consultantsbureau [naam 18] . De overweging van de accountantskamer dat uit de documentatie (op groepsniveau) zou moeten blijken welke afboekingen (uit hoofde van schattingsposten) zouden moeten worden toegerekend aan de onregelmatigheden bij Imtech Duitsland en Imtech Polen, is dan ook onjuist.
Standpunt curatoren
6.4.3.1 De curatoren voeren aan dat wat betrokkene nu stelt niet uit het controledossier blijkt en verder geen inzicht biedt in hoe hij de volledigheid en omvang van de afboekingen heeft gecontroleerd. Waarom de kritische grens van € 375 miljoen niet meer relevant was voor de controle, heeft hij ook niet vastgesteld. Nu deze grens zeer dicht werd benaderd, had hij niet alleen iedere wijziging deugdelijk moeten documenteren, maar ook waarom de samenstelling van het bedrag is gewijzigd. Dit had zodanig moeten gebeuren dat een opvolgend accountant die niet bij de controle was betrokken in staat zou zijn inzicht te verwerven in, bijvoorbeeld: (a) de kwalificatie van afboekingen als hard of arbitrair; (b) de keuze tussen afboeking of plaatsing op de lijst van niet-gecorrigeerde controleverschillen; (c) de reden voor het aanmerken van afboekingen als voortkomend uit de onregelmatigheden of uit de gewone operationele gang van zaken; (d) het toerekenen van de afboekingen aan de verschillende groepsonderdelen; en (e) het toerekenen van de afboekingen aan een bepaalde periode (2012, 2011, 2010 of eerder). Het controledossier biedt dat inzicht niet en daarom moet deze grond volgens de curatoren worden verworpen.
Beoordeling door het College
6.4.4.1 Het College is, zoals uit het voorgaande al blijkt, van oordeel dat betrokkene in de gegeven omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien om (alsnog) onderscheid te maken tussen afboekingen bij Imtech Polen en Imtech Duitsland op grond van vastgestelde onregelmatigheden en afboekingen om andere redenen. Hij hoefde dat onderscheid dus ook niet in het controledossier vast te leggen. Ook dit verwijt houdt geen stand.
Geen (persoonlijk) tuchtrechtelijk verwijt
Gronden betrokkene (hogerberoepsgrond 5)
6.5.1
Betrokkene voert bij klachtonderdeel d tot slot aan dat hij kon en mocht vertrouwen op de werkzaamheden die het opdrachtteam met betrekking tot de ‘Bridge Loan Agreement’ had uitgevoerd en op de informatie die hij van de teamleden ontving. Er valt hem persoonlijk geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. De werkzaamheden in het kader van de continuïteitsveronderstelling zijn met name door drie daarin gespecialiseerde teamleden uitgevoerd. Vanzelfsprekend hielden zij en [naam 19] hem op de hoogte. Hij heeft daarna twee materiële onzekerheden over de continuïteit vastgesteld: het slagen van de aandelenemissie van € 500 miljoen en het halen van de prognoses binnen de grenzen van de convenanten. Hij heeft van de belangrijkste controledocumentatie rondom de continuïteit kennisgenomen, maar niet van de ‘Bridge Loan Agreement’ en het ‘Memo Facilities Bridge’. Het overbruggingskrediet was namelijk geen significante aangelegenheid, ook niet voor het beoordelen van de continuïteit. Zolang [naam 10] en [naam 11] de aandelenemissie steunden, zouden zij het overbruggingskrediet dat zij hadden verstrekt (en dat via de aandelenemissie zou worden afgelost) vanzelfsprekend niet opeisen. En al helemaal niet nadat er met de financiers overeenstemming was bereikt over het continueren van de financiering. De leden van het opdrachtteam hebben betrokkene niet van de grens van € 375 miljoen in de ‘Bridge Loan Agreement’ op de hoogte gesteld (wat gezien het hiervoor gestelde ook logisch was). Deze grens hebben zij ook niet gemeld in de relevante dossierstukken, zoals het ‘Audit Memo Going Concern’ en het ‘Memo Waiver process and Rights issue’.
Standpunt curatoren
6.5.2
Volgens de curatoren moet deze hogerberoepsgrond al worden verworpen omdat klachtonderdeel d en het bestreden oordeel geen betrekking hebben op de controle van de continuïteitsveronderstelling, maar op de controle van de debiteuren en het onderhanden werk van Imtech Polen en Imtech Duitsland in het licht van de grens van € 375 miljoen. Als opdrachtpartner is betrokkene eindverantwoordelijk. Bovendien is hij actief bij de controle betrokken geweest. Hij is herhaaldelijk op het belang van de grens gewezen, heeft daarover met Imtech gecommuniceerd, heeft actief meegedacht om de afboekingen onder deze grens te houden en heeft de financiers de verlangde ‘comfort’ gegeven dat de afboekingen bij Imtech Duitsland en Imtech Polen deze grens niet zouden overschrijden. Dit laatste om hen te bewegen de ‘waivers’ te verstrekken voor het voortzetten van de financiering, zodat hij de controle van de jaarrekening 2012 kon afronden. Dus ook op grond daarvan kan betrokkene tuchtrechtelijk worden verweten dat hij onvoldoende aandacht heeft besteed aan de vraag of en hoe de afboekingen beneden de grens van € 375 miljoen bleven, geen extra aandacht heeft besteed aan de omvang en volledigheid van de afboekingen en niet is nagegaan welk bedrag daarvan aan de onregelmatigheden viel toe te rekenen, de gehanteerde materialiteit niet heeft verlaagd en de uitgevoerde controlewerkzaamheden niet deugdelijk in het controledossier heeft vastgelegd. Klachtonderdeel d is volgens de curatoren terecht gegrond verklaard.
Beoordeling door het College
6.5.3
Ook deze hogerberoepsgrond heeft betrokkene terecht voorgedragen. Zoals blijkt uit het voorgaande, speelde de door de banken gestelde grens van € 375 miljoen aan afboekingen wegens de onregelmatigheden bij Imtech Duitsland en Imtech Polen, gezien de informatie over de voortgang van het herkapitaliseringstraject, naar het oordeel van het College geen rol meer bij (de afronding van) de controle van de jaarrekening 2012 van Imtech. In het licht van dit oordeel bestaat er ook geen grond voor een tuchtrechtelijk verwijt aan betrokkene dat hij de omvang en de volledigheid (en de kwalificatie) van de afboekingen niet nader en diepgaander heeft onderzocht en de werkzaamheden, bevindingen en conclusies niet in het controledossier heeft vastgelegd. Bij deze stand van zaken kon en mocht hij als groepsopdrachtpartner vertrouwen op de werkzaamheden die het groepsopdrachtteam met betrekking tot de ‘Bridge Loan Agreement’ had uitgevoerd en de informatie die hij van zijn teamleden had ontvangen. Dat betrokkene de banken/financiers heeft gerustgesteld dat het bedrag aan afboekingen niet verder zou stijgen en dat een goedkeurende controleverklaring zou worden afgegeven, zoals de curatoren ook in dit verband betogen, is niet gebleken.
Conclusie ten aanzien van klachtonderdeel d
6.6
De hogerberoepsgronden van betrokkene slagen. Klachtonderdeel d zal alsnog ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel e
7 Klachtonderdeel e houdt het verwijt in dat betrokkene ten onrechte akkoord is gegaan met de op 18 juli 2013 door Imtech bekendgemaakte afboeking van € 40 miljoen, waaronder € 25 miljoen op [naam 6] , en dat hij onvoldoende controlewerkzaamheden heeft verricht ten aanzien van de verwerking van de afboekingen in het boekjaar 2013.
Bestreden uitspraak
7.1
Klachtonderdeel e is ongegrond verklaard. In 4.11.5 en 4.11.6 van de bestreden uitspraak overweegt de accountantskamer over dit klachtonderdeel het volgende:
“4.11.5. De Accountantskamer stelt voorop dat de afboekingen waarvan in het persbericht van 18 juli 2013 melding is gemaakt, dateren van na de afgifte van de controleverklaring bij de jaarrekening 2012 en na de publicatie van de jaarrekening 2012 op 18 juni 2013. Op dat moment was [naam 1] niet langer de externe accountant van Imtech. Die rol van externe accountant was voor de jaarrekening 2013 overgenomen door [naam 20] (hierna: [naam 20] ). Wel houdt de Accountantskamer betrokkene verantwoordelijk voor zijn handelen tijdens de Bijzondere Algemene Vergadering van Aandeelhouders (BAVA) van Imtech die op 2 augustus 2013 heeft plaatsgevonden. Betrokkene is aanwezig geweest bij deze BAVA waarin de jaarrekening 2012 en de nieuwe afboekingen bij de divisies Imtech Marine en Imtech Benelux ter sprake kwamen.
4.11.6.
Uit de overgelegde stukken in het dossier blijkt dat betrokkene naar aanleiding van de op 16 juli 2013 ontvangen mededeling over de mogelijke afboekingen bij de divisies Marine en Benelux op 17 juli 2013 een bespreking heeft gehad met de Raad van Bestuur en de groepscontroller van Imtech over deze kwestie. Vervolgens heeft hij die dag telefonisch overleg gevoerd met [naam 20] , [naam 21] en enkele andere collega’s van [naam 4] . […] Daarna is onder verantwoordelijkheid van [naam 20] onderzoek verricht naar aanleiding van de aan [naam 21] ter hand gestelde lijst. Uit een memorandum van [naam 21] van 26 juli 2013 bleek dat een aantal posten dat voorkwam op de lijst met mogelijke afboekingen geen materiële ‘prior period errors’ waren. In dit memorandum is, voor zover hier van belang, als volgt geconcludeerd:

Evaluation of the additional errors does not result in uncorrected misstatements exceeding the materiality. Therefore comparative figures will not need to be adjusted.
Op basis hiervan heeft betrokkene kunnen concluderen dat de feiten die aanleiding hadden gevormd tot het persbericht van 18 juli 2013 niet tot een wijziging van de controleverklaring zouden hebben geleid, wanneer deze hem op de datum van de controleverklaring bekend waren geweest. Hiermee heeft betrokkene in voldoende mate opvolging gegeven aan de nieuwe feiten die hem op of kort na 16 juli 2013 bekend waren geworden. Ook voor de door hem gedane mededeling tijdens de BAVA van 2 augustus 2013, dat de nieuwe afboekingen geen aanleiding vormden om anders aan te kijken tegen de jaarrekening 2012 en dat deze in de jaarrekening 2013 verwerkt moesten worden, had betrokkene dan ook voldoende deugdelijke grondslag.”
Gronden curatoren (hogerberoepsgrond 1)
7.2.1
Volgens de curatoren had betrokkene onvoldoende inzicht in de post-voor-post beoordeling van de afboekingen bij de divisies Marine en Benelux. Deze afboekingen zijn niet deugdelijk opgevolgd. Een dag nadat hij met de nieuwe afboekingen bekend raakte, deed hij ze al grotendeels af als schattingswijzigingen. Betrokkene had geen deugdelijke grondslag voor zijn mededelingen in de BAVA en voor zijn conclusie dat er geen gevolgen waren voor de afgegeven controleverklaring. Zijn handelen is in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid, zorgvuldigheid en professioneel gedrag, zoals bedoeld in A-100.4, aanhef en onder c en e, van de VGC.
7.2.2
De curatoren stellen zich op het standpunt dat het onjuiste oordeel van de accountantskamer onder meer is gebaseerd op een bespreking die betrokkene op 17 juli 2013 had met de Raad van Bestuur en de groepscontroller van Imtech. Een verslag van die bespreking ontbreekt echter, zodat niet duidelijk is welke informatie betrokkene had om post-voor-post te beoordelen of sprake was van ‘prior period errors’ in het boekjaar 2012 of eerder, of een schattingswijziging over 2013. Van enige vastlegging of onderbouwing van de post-voor-post beoordeling is niet gebleken. Uit de summiere aantekeningen van betrokkene over het telefonisch overleg met [naam 20] , [naam 21] en enkele anderen op 17 juli 2013 blijkt niet op grond waarvan van de € 40 miljoen aan afboekingen slechts € 14,9 miljoen als ‘prior period errors’ moest worden aangemerkt. Een dag eerder kwam de controller van Imtech nog tot een bedrag van € 7,6 miljoen. Een specificatie of uitsplitsing van dit bedrag en de onderliggende documentatie ontbreekt. Uit het memorandum van [naam 21] van 26 juli 2013 blijkt dit evenmin. De curatoren gaan ervan uit dat de beoordeling van de afboekingen niet is gemaakt en dat [naam 21] simpelweg is uitgegaan van de door Imtech zelf geïdentificeerde ‘prior period errors’.
7.2.3
In de gegeven omstandigheden had volgens de curatoren betrokkene zich diepgaand in de beoordeling van de afboekingen moeten verdiepen alvorens daar mededelingen over te doen en conclusies te trekken. De curatoren wijzen op: de omstandigheden waaronder de controle na de ontdekking van de onregelmatigheden moest worden uitgevoerd; de noodzakelijke afboekingen; de slechte financiële positie van Imtech; de verwatering van aandelen; de uitgifte van preferente aandelen; de schuld aan financiers; de vrijstelling van de bankconvenanten; en de belangen van stakeholders. Dit was een cruciaal moment voor Imtech en haar aandeelhouders en ook voor het vertrouwen van haar schuldeisers in (de beschikbare informatie over) haar financiële positie. Betrokkene had zich in de afboekingen moeten verdiepen, omdat op 16 juli 2013 voor Imtech niet duidelijk was of bepaalde afboekingen ‘prior period errors’ of schattingswijzigingen waren. Als professioneel-kritische accountant had hij hier verhoogde aandacht voor moeten hebben, zeker nu het bedrag van de afboekingen op 18 juli 2013 was opgelopen tot € 40 miljoen.
7.2.4
Betrokkene had zelf de vraag moeten beantwoorden of de jaarrekeningen aangepast moesten worden en of een aangepaste verklaring moest worden verstrekt dan wel een verklaring na vaststelling van de jaarrekening dat op zijn eerdere controleverklaring niet meer kon worden gesteund. Hij kon dit niet alleen aan [naam 20] overlaten. Ook na publicatie van de jaarrekeningen 2012 behield betrokkene zijn verantwoordelijkheid. Hij moest de uitgevoerde werkzaamheden documenteren, maar heeft dat niet toereikend gedaan. Van de bespreking met de Raad van Bestuur en de groepscontroller van Imtech op 17 juli 2013 is geen verslag opgesteld. Ook de overwegingen op grond waarvan betrokkene en zijn collega’s later die dag hebben geconcludeerd dat van de afboekingen slechts € 14,9 miljoen ‘prior period errors’ waren, zijn niet vastgelegd. Evenmin heeft hij vastgelegd waarom de nog niet vastgestelde jaarrekeningen en de controleverklaring niet hoefden te worden aangepast. Zeker met het oog op de tijdens de komende BAVA te beantwoorden vragen hierover, had dit van hem mogen worden verlangd. Hierdoor heeft betrokkene in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid.
Standpunt betrokkene
7.3.1
Volgens betrokkene breiden de curatoren de klacht op ongeoorloofde wijze uit. Het verwijt over de post-voor-post beoordeling omvat nu niet alleen de afboekingen (van € 13 miljoen) bij [naam 6] , maar ook andere posten van de divisie Marine en posten van de divisie Benelux. Het verwijt dat betrokkene de desbetreffende afboekingen zelf had moeten onderzoeken, is in eerste aanleg niet gemaakt. Ook het verwijt dat van de bespreking op 17 juli 2013 geen verslag is gemaakt en dat is nagelaten de overwegingen vast te leggen die leidden tot de conclusie dat van de afboekingen slechts € 14,9 miljoen ‘prior period errors’ waren, is nieuw.
7.3.2
Betrokkene stelt zich op het standpunt dat uit de halfjaarrekening 2013 en de jaarrekening 2013, die beide door zijn opvolger van een goedkeurende verklaring zijn voorzien, blijkt dat de jaarrekening 2012 geen materiële afwijkingen bevatte. Uit het toepasselijke verslaggevingskader volgt dat gebeurtenissen na de opmaakdatum van de jaarrekening 2012 (in dit geval 18 juni 2013) niet meer mochten worden verwerkt, ongeacht of de jaarrekening nu wel of niet was vastgesteld. Als na publicatie blijkt dat de jaarrekening een fundamentele fout bevat, moet de accountant erop toezien dat de cliënt de aandeelhouders informeert en een ‘desaveu verklaring’ deponeert (artikel 2:362, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek; BW). Materiële fouten die niet fundamenteel zijn, worden in de eerstvolgende jaarrekening (of in de halfjaarcijfers) hersteld. Er was bij Imtech evident geen sprake van een fundamentele fout. Het nieuwe groepsopdrachtteam heeft de ‘prior period errors’ onderzocht. Deze bedroegen slechts € 2 miljoen, wat niet materieel is. Met het oog op de komende BAVA heeft betrokkene zich over dit onderzoek laten informeren. Zoals de accountantskamer heeft bevestigd, vormde dit de deugdelijke grondslag voor zijn mededeling op dit punt tijdens de BAVA.
7.3.3
Over gestelde ontoereikende documentatie merkt betrokkene op dat aanpassing van de jaarrekening niet aan de orde was. De jaarrekening kon niet worden aangepast, zelfs niet als deze materiële of fundamentele afwijkingen zou bevatten. Dit volgt uit de IAS-verordening, artikel 2:362 van het BW en de RJ en behoeft geen vastlegging. De stelling dat het bedrag van € 40 miljoen aan afboekingen erop duidde dat de jaarrekening in ernstige mate tekortschoot in het geven van het vereiste inzicht (een fundamentele fout), is eveneens onjuist. De ‘prior period errors’ bedroegen slechts € 2 miljoen. Zelfs als alle afboekingen ‘prior period errors’ zouden zijn geweest, dan nog was er geen sprake van een fundamentele fout. Betrokkene hoefde de afboekingen ook niet zelf te beoordelen of het onderzoek te documenteren. Verder is onjuist dat hij van de bespreking met de Raad van Bestuur en de groepscontroller een verslag had moeten (laten) opstellen. Niet alleen heeft hij een verslag gemaakt, maar bovendien lag de verantwoordelijkheid daarvoor, als al van enige verplichting sprake zou zijn, bij het (nieuwe) groepsopdrachtteam. Het verwijt dat hij niet heeft vastgelegd waarom hij en zijn collega's concludeerden dat slechts € 14,9 miljoen als ‘prior period errors’ moest worden aangemerkt, is evenzeer onjuist. Dat was niet de conclusie en een eventuele documentatieplicht rustte bovendien op het (nieuwe) opdrachtteam onder leiding van [naam 20] .
Beoordeling door het College
7.4.1
De curatoren verwijten betrokkene (blijkens § 8.102-105 van het klaagschrift) dat hij geen toereikende controle-informatie heeft verkregen over de afboekingen van € 40 miljoen, waaronder € 25 miljoen bij Imtech Marine (inclusief [naam 6] ). Naar hun mening had hij post voor post moeten toetsen of deze afboekingen in het boekjaar 2012 vielen en of ze tot de afboekingen bij Imtech Duitsland en Imtech Polen behoorden. Verwerking in 2012 zou betekenen dat het door financiers gestelde maximum van € 375 miljoen aan afboekingen werd overschreden, wat weer van (materiële) betekenis zou kunnen zijn voor afwaardering van goodwill, de continuïteitsveronderstelling en de accountantsverklaring. Ook zou de op 18 juni 2012 openbaar gemaakte jaarrekening 2012 van Imtech dan geen getrouw beeld meer geven. De curatoren vinden van buitengewoon belang dat dit zich afspeelde tijdens de voorbereiding van een aandelenemissie. Volgens de curatoren heeft betrokkene niet de uiterste zorgvuldigheid betracht die mag worden verwacht bij het uitvoeren van de controle en het beoordelen, verwerken en vastleggen van documentatie. Het controledossier is zeer ontoereikend als het gaat om de uitgevoerde controlemaatregelen, de verkregen controle-informatie en de afwegingen over fraude en (kwalitatieve) materialiteit, en ook het toerekenen aan en het verwerken van de afboekingen in het boekjaar 2012, zo menen de curatoren.
7.4.2
Het College is van oordeel dat uit 7.4.1 volgt dat de klacht niet alleen [naam 6] betrof, maar ook de divisie Marine en de divisie Benelux. Voorts is het College van oordeel dat betrokkene een voldoende deugdelijke grondslag had voor zijn conclusie en mededelingen in de BAVA van Imtech dat de afboekingen, voor zover ze betrekking hadden op het boekjaar 2012, geen gevolgen hadden voor de bij de jaarrekening 2012 van Imtech afgegeven controleverklaring. Het College overweegt dat uit het ‘Memo prior year errors’ van 26 juli 2013 van [naam 21] blijkt dat het nieuwe groepsopdrachtteam onderzoek heeft gedaan naar (materiële) ‘prior period errors’. Uit de beoordeling kwam naar voren dat de fouten op het boekjaar 2012 een effect hadden van € 2 (of € 2,3) miljoen. De groepsmaterialiteit voor dat controlejaar was bepaald op € 16 miljoen. De conclusie was:
“Evaluation of the additional errors does not result in uncorrected misstatements exceeding the materiality. Therefore comparative figures will not need to be adjusted.”
Betrokkene mocht op basis hiervan tot de beoordeling komen dat de ‘prior period errors’ niet materieel waren en daarmee ook niet van invloed waren op het vereiste inzicht in de jaarrekening. Het College ziet niet in dat betrokkene het onderzoek naar de ‘prior period errors’ zelf had moeten uitvoeren. Hij mocht afgaan op de in het memo van 26 juli 2013 gerapporteerde bevindingen van het nieuwe groepsopdrachtteam, waarover hij zich, vanwege het belang van het onderwerp en zijn toelichting op de continuïteit in de komende BAVA, zowel mondeling als schriftelijk heeft laten informeren.
7.4.3
De verwijten van de curatoren over het onvoldoende naleven van de documentatieverplichting houden, anders dan betrokkene betoogt, geen uitbreiding in van de klacht (§ 8.105 van het klaagschrift). Naar het oordeel van het College is voldoende vastgelegd welke werkzaamheden met betrekking tot de extra afboekingen en de ‘prior period errors’ zijn uitgevoerd. Uit de vastleggingen in het dossier (diverse e-mails van 18 juli en 25 juli 2013) blijkt ook de betrokkenheid van betrokkene bij de werkzaamheden van het nieuwe groepsopdrachtteam.
7.4.4
De hogerberoepsgrond van de curatoren slaagt niet. Klachtonderdeel e is naar het oordeel van het College terecht ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel f
8 Klachtonderdeel f houdt het verwijt in dat betrokkene heeft nagelaten om inzake het project [naam 7] ( [naam 7] -project) voldoende controlemaatregelen uit te (laten) voeren en onvoldoende controle-informatie heeft verkregen en in het controledossier vastgelegd in verband met het verantwoorde projectresultaat, de met het project samenhangende balansposten en de noodzakelijke afboeking.
Bestreden uitspraak
8.1
Klachtonderdeel f is ongegrond verklaard. In 4.12.1 tot en met 4.12.3 van de bestreden uitspraak, voor zover in hoger beroep aan de orde, overweegt de accountantskamer over dit klachtonderdeel het volgende:
“4.12.1. Imtech Duitsland verrichtte in het kader van het [naam 7] -project installatiewerkzaamheden ten behoeve van de bouw van een nieuw vliegveld bij [plaats] . De aanvankelijke waarde van dit project bedroeg € 114.000.000, maar mede door meerwerkopdrachten was hiervoor ultimo 2012 cumulatief ruim € 300.000.000 aan opbrengsten verantwoord.
4.12.2.
Ten aanzien van het verantwoorden van opbrengsten voor meerwerk is IAS 11 van toepassing. In IAS 11.13 is, voor zover hier van belang, bepaald dat een aanpassing van een contract deel uitmaakt van de opbrengsten uit hoofde van onderhanden projecten indien:
a. het waarschijnlijk is dat de opdrachtgever de aanpassing zal goedkeuren, alsmede het bedrag van de opbrengsten dat uit de wijziging zal voortkomen; en
b. het bedrag van de opbrengsten betrouwbaar kan worden gewaardeerd.
Indien aan deze voorwaarden voldaan is, is het onder IFRS verplicht om de opbrengsten uit hoofde van meerwerk als zodanig te verwerken in de jaarrekening.
4.12.3.
Uit het HCM van de accountant van Imtech Duitsland met betrekking tot zijn werkzaamheden ter zake blijkt dat voor alle meerwerkopdrachten is nagegaan of deze daadwerkelijk waren verstrekt of geaccepteerd. Uit het controledossier blijkt in voldoende mate dat de waarschijnlijkheid dat niet geaccordeerde meerwerkopdrachten zouden worden goedgekeurd, wel degelijk aan de orde is gekomen in het kader van de controle van de meerwerkopdrachten van Imtech Duitsland, met inbegrip van de controle van dergelijke opdrachten die betrekking hadden op het [naam 7] -project. Voor deze controle is mede gebruik gemaakt van werkzaamheden van [naam 18] . Uit het in het controledossier opgenomen ISA 600 File Review Memo met betrekking tot Imtech Duitsland blijkt dat en hoe deze controles zijn uitgevoerd. Niet gebleken is dat met betrekking tot het [naam 7] -project onvoldoende controlewerkzaamheden zijn verricht.”
Gronden curatoren (hogerberoepsgrond 2)
8.2.1
De curatoren wijzen erop dat de Duitse accountant in een ‘Early warning report’ van 23 november 2012 meldde dat Imtech Duitsland voor het [naam 7] -contract een veel hoger projectresultaat verwachtte. In december 2012 verstrekte Imtech drie bankgaranties van in totaal € 50,6 miljoen aan de opdrachtgever van het [naam 7] -project. Dit was bijna gelijk aan de verwachte betaling van € 55 miljoen. Op 27 december 2012 ontving Imtech € 50 miljoen inzake het project, wat precies het bedrag is van de bankgaranties. Betrokkene heeft dit helemaal gemist, ook omdat hij onvoldoende aandacht aan de bankgaranties besteedde. Verder merkte de Duitse accountant in het HCM van juni 2013 het [naam 7] -project aan als een ‘significant unusual transaction’ vanwege de opbrengsten (€ 305 miljoen), het resultaat (€ 73 miljoen), de ontvangen betalingen (€ 257 miljoen) en de afwijkende hoge marge op het project (42,8% versus gemiddeld 3,4%). Hij rapporteerde dat aanzienlijke hoeveelheden werk niet zijn overeengekomen en zijn gewaardeerd, rekening houdend met een onderhandelingsmarge. Volgens de curatoren moest betrokkene daarom bijzondere aandacht besteden aan de controle van het meerwerk op het [naam 7] -project.
8.2.2
De curatoren voeren aan dat uit het controledossier niet blijkt welke werkzaamheden de Duitse accountant en/of [naam 18] heeft uitgevoerd om te controleren of de opbrengsten van het meerwerk op het [naam 7] -project in overeenstemming met IAS 11.13 mocht worden verantwoord. Het Duitse ‘File review memorandum’ vermeldt alleen dat [naam 18] is ingeschakeld om een aantal grote projecten te beoordelen en dat de Duitse accountant extra controles heeft uitgevoerd op geregistreerde opbrengsten. Het groepsopdrachtteam heeft over de controle van het onderhanden werk slechts in algemene zin gesteld dat de Duitse accountant gepaste auditprocedures heeft uitgevoerd en voldoende bewijs heeft verkregen. De accountantskamer heeft niet onderkend dat betrokkene geen inzicht had in de uitgevoerde werkzaamheden en de onderbouwing van de uitkomsten. Hij kon daardoor niet beoordelen of de werkzaamheden geschikt waren en ook niet deugdelijk evalueren of de nog niet overeengekomen meerwerkopbrengsten conform IAS 11.13 mochten worden verantwoord. Volgens de curatoren miskent de accountantskamer dat een deugdelijke feitelijke basis ontbrak om in overeenstemming met NVCOS 600.42-44 te kunnen evalueren of over deze materiële kwestie toereikende controle-informatie was verkregen. Deze evaluatie was belangrijk, omdat bijna iedere afboeking op het [naam 7] -project tot een overschrijding van de door de financiers gestelde grens van € 375 miljoen kon leiden. Imtech zou dan het risico lopen dat de financiers zouden afhaken, wat vrijwel onmiddellijk tot het faillissement van Imtech zou leiden. Het niet deugdelijk in het controledossier vastleggen van de uitgevoerde controlewerkzaamheden, de verkregen controle-informatie en de overwegingen van de Duitse accountant, betekent dat betrokkene ook NVCOS 230.8 heeft geschonden. Ook blijkt uit het controledossier niet op grond waarvan hij concludeerde dat toereikende controle-informatie is verkregen.
8.2.3
De curatoren stellen zich verder op het standpunt dat betrokkene had moeten controleren of de nog niet overeengekomen meerwerkopbrengsten betrouwbaar konden worden gewaardeerd. De vermelding van de ‘onderhandelingsmarge’ in het HCM van de Duitse accountant suggereert dat opbrengsten en resultaat te hoog zijn verantwoord. In zijn ‘auditor’s report’ van 13 juni 2013 vermeldt betrokkene ook dat deze onderhandelingsmarge is gehanteerd. Twee maanden later noteerde een [naam 4] -medewerker na een discussie met [naam 15] echter het tegendeel op het HCM. Dit roept de vraag op aan de hand van welke controlewerkzaamheden de Duitse accountant tot deze verschillende meldingen heeft kunnen komen. Daarover blijkt niets in het controledossier. Hierop is door de curatoren gewezen, maar de accountantskamer heeft dit aspect niet in de beoordeling betrokken. Bij gebrek aan inzicht op dit punt heeft betrokkene de in NVCOS 600.42-44 voorgeschreven evaluatie niet adequaat uitgevoerd. Ook heeft hij nagelaten om conform NVCOS 230.8 deugdelijk te laten documenteren waarom is geconcludeerd dat voor het meerwerk juist niet met de onderhandelingsmarge rekening is gehouden. Uit het controledossier blijkt niet dat hij op 18 juni 2013, toen hij zijn controleverklaring afgaf, van dit gegeven op de hoogte was.
Standpunt betrokkene
8.3.1
Betrokkene voert aan dat de hogerberoepsgrond van de curatoren niet-ontvankelijk is, omdat zij een nieuwe klacht formuleren. De hogerberoepsgrond is ook ongegrond. Over het meerwerk van het [naam 7] -project had hij voldoende en geschikte controle-informatie. De werkzaamheden van de Duitse accountant en de documentatie daarvan waren toereikend beoordeeld. De stelling dat hij dossiers van [naam 15] zelf had moeten beoordelen of dat het opdrachtteam relevante stukken daaruit in het groepsdossier had moeten opnemen zodat hij er kennis van kon nemen, heeft geen grondslag in de regelgeving. Ook is dit onwerkbaar. De jaarrekening bevatte geen materiële ‘prior period errors’, ook niet ten aanzien van het [naam 7] -project. Het oordeel van de accountantskamer dat niet is gebleken dat de afboeking al in de jaarrekening 2012 had moeten worden verwerkt, hebben de curatoren niet bestreden.
8.3.2
De curatoren hebben in hoger beroep aangevoerd dat hij als opdrachtpartner de werkzaamheden van [naam 15] zelf had moeten controleren in plaats van op de controle en vastleggingen van zijn team af te gaan. Het verwijt in eerste aanleg was echter niet dat hij persoonlijk de vereiste informatie had moeten vergaren, maar dat de controle van het meerwerk en het daarover verantwoorde resultaat niet toereikend is geweest.
8.3.3
Betrokkene bestrijdt dat uit het controledossier niet blijkt welke controle-informatie over het meerwerk van het [naam 7] -project is verkregen. Met de stelling dat het ‘File Review Memo Duitsland’ slechts een algemene conclusie over het onderhanden werk geeft, schetsen de curatoren een vals beeld. De conclusie is het sluitstuk van de controlewerkzaamheden met betrekking tot het [naam 7] -project. De controlewerkzaamheden van [naam 15] zijn voldoende concreet en toereikend beschreven. [naam 15] rapporteerde schriftelijk bewijs voor gegeven of aanvaarde meerwerkorders en voerde blijkens het ‘File Review Memo’ gegevensgerichte detailcontroles uit om vast te stellen of het meerwerk aan de criteria van het ‘Accounting Manual’ en IAS 11 voldeed. Extern deskundige [naam 18] concludeerde dat het meerwerk goed was gewaardeerd. [naam 15] heeft dat besproken en beoordeeld. De teamleden die het controledossier van [naam 15] beoordeelden, concludeerden dat daaruit bleek dat de controle van het onderhanden werk en dus van het meerwerk toereikend was. De accountantskamer heeft terecht geoordeeld dat de controle van het meerwerk van het [naam 7] -project en de vastlegging daarvan toereikend waren.
8.3.4
Verder wijst betrokkene erop dat de curatoren miskennen dat de in NVCOS
600.42-44 beschreven werkzaamheden op groepsniveau door het groepsopdrachtteam worden uitgevoerd. Niet vereist is dat de opdrachtpartner de werkzaamheden zelf uitvoert, tenzij in de standaard de term ‘opdrachtpartner’ wordt gebruikt in plaats van ‘accountant’. Bij omvangrijke controles is het praktisch niet mogelijk dat de opdrachtpartner de werkzaamheden zelf uitvoert. Betrokkene had geen reden om de dossiers van [naam 15] zelf te beoordelen. Ze waren al diepgaand beoordeeld door op dit gebied zeer ervaren accountants. De accountant die de werkzaamheden van het team beoordeelde ( [naam 13] ) had toegang tot de controledossiers van [naam 15] en had, als partner verantwoordelijk voor de NVCOS 600 activiteiten van de divisie Duitsland & Oost-Europa, ook veelvuldig contact met [naam 15] en het management van Imtech Duitsland. Hij wist zodoende wat er tijdens de controle speelde. Betrokkene had met [naam 13] intensief contact over de controle van Imtech Duitsland. Uit het overleg met hem en [naam 15] bleek dat het meerwerk van het [naam 7] -project goed was onderbouwd. Dit werd bevestigd door het ‘File Review Memo Duitsland’.
8.3.5
Daarbij miskennen de curatoren ook de voorschriften die gelden voor het vastleggen van de beoordeling van het controledossier van de accountant van het groepsonderdeel. Niet voorgeschreven is dat het dossier van de accountant van het groepsonderdeel in het controledossier op groepsniveau wordt opgenomen. Ook leggen de curatoren NVCOS 600.42-44 onjuist uit. Alleen als de groepsaccountant concludeert dat de werkzaamheden van een accountant van een groepsonderdeel onvoldoende zijn, moet hij aanvullende werkzaamheden (laten) uitvoeren. In dit geval zijn de werkzaamheden van [naam 15] beoordeeld als toereikend. NVCOS 600.44 ziet op een slotevaluatie. De werkzaamheden op onderdeels- en groepsniveau waren toereikend om het controleoordeel te dragen. Met de werkzaamheden is aan de standaarden voldaan, waaronder NVCOS 600.
8.3.6
Betrokkene weerspreekt dat er omstandigheden waren die meebrachten dat hij zich desalniettemin persoonlijk in de controlewerkzaamheden van [naam 15] voor het [naam 7] -meerwerk moest verdiepen. De omstandigheden die de curatoren aanvoeren, zijn onjuist en/of irrelevant. De grens van € 375 miljoen was hier niet relevant, niet alleen vanwege de in zijn hogerberoepschrift uiteengezette redenen, maar ook omdat uit de fraudeonderzoeken en de controle was gebleken dat met het meerwerk op het [naam 7] -project niet was gefraudeerd. Eventuele afboekingen konden de grens dus niet raken. Verder was het [naam 7] -project een significante transactie maar niet ongebruikelijk. Het is in het HCM gerapporteerd omdat het een significant project was met een hoge marge. Deze was verklaard en begrijpelijk. Ook onjuist is dat Imtech garanties verstrekte aan de opdrachtgever van het [naam 7] -project in verband met een betaling. De garanties zijn door Imtech Duitsland afgegeven. In de Duitse bouw- en installatiesector was het gebruikelijk om garanties af te geven. Betrokkene betwijfelt of de garanties aan de in december 2012 ontvangen betaling zijn te koppelen. Niet duidelijk is waarop de gestelde betaling ziet. Wat daar ook van zij, het is niet relevant voor de hier aan de orde zijnde vraag of het niet-geaccordeerde meerwerk overeenkomstig IAS 11 werd gewaardeerd. Ook het feit dat er op het [naam 7] -project kosten zijn geboekt die daar niet thuishoorden, is niet relevant voor de vraag naar de juiste waardering van het meerwerk. Verder voert betrokkene aan dat de gestelde omstandigheden, al waren deze wel juist of relevant geweest, er niet toe noopten dat hij zich persoonlijk in de dossiers van [naam 15] had moeten verdiepen. Het betoog van de curatoren komt er volgens hem op neer dat het desbetreffende deel van het dossier van [naam 15] vanwege de aangevoerde omstandigheden overgenomen had moeten worden in het controledossier op groepsniveau en dat betrokkene deze stukken zelf had moeten beoordelen dan wel zelf de beoordeling van het dossier van [naam 15] had moeten uitvoeren. Die visie is onjuist, strijdig met de regelgeving en leidt tot ongerijmde consequenties.
8.3.7
De curatoren leggen de tekst in het HCM van [naam 15] ten onrechte uit alsof bedoeld zou zijn dat het meerwerk te hoog is gewaardeerd om na onderhandelingen op het gewenste bedrag uit te komen. Voor betrokkene was echter duidelijk dat met de ‘margin for negotiation’ een afslag (op het meerwerk) werd bedoeld. Dit bleek uit zijn overleg in januari 2013 met [naam 15] en was ook in lijn met hoe in voorgaande jaren met niet-geaccordeerd meerwerk werd omgegaan. Dit had hij al in zijn ‘Preliminary findings report audit 2012’ van 31 januari 2013 gesignaleerd. Het sloot ook aan bij de bevindingen uit de beoordeling van het controledossier van [naam 15] . [naam 13] heeft ook mondeling bevestigd dat het meerwerk goed was gewaardeerd en was akkoord met de tekst van betrokkene over het [naam 7] -project in het Auditor’s report. De latere aantekening van [naam 14] op het HCM was slechts bedoeld ter verduidelijking en legde alleen een handeling vast die vóór het afgeven van de controleverklaring was verricht. Het meerwerk was goed gewaardeerd overeenkomstig het ‘Accounting Manual’ en IAS 11 en dit is nadien nooit onjuist bevonden.
Beoordeling door het College
8.4.1
Van uitbreiding van de klacht, zoals betrokkene betoogt, is naar het oordeel van het College geen sprake. De klacht van de curatoren was blijkens § 9.55 van het klaagschrift dat betrokkene op het [naam 7] -project onvoldoende controlemaatregelen heeft uitgevoerd of laten uitvoeren en geen toereikende controle-informatie heeft verkregen (en in het controledossier heeft vastgelegd) over bijvoorbeeld het in 2012 verantwoorde projectresultaat, de met het project samenhangende balansposten (met name die voortvloeiend uit meerwerkopdrachten) en de noodzakelijke afboeking (als onderdeel van de € 370 miljoen aan afboekingen). In hoger beroep hebben de curatoren hooguit iets andere accenten gelegd. Duidelijk is dat de curatoren betrokkene in zijn hoedanigheid van opdrachtpartner aanspreken op zijn handelen en/of nalaten.
8.4.2
Het College is met de accountantskamer van oordeel dat niet gebleken is dat met betrekking tot het [naam 7] -project onvoldoende controlewerkzaamheden zijn verricht en onderschrijft wat daarover in 4.12.3 van de bestreden uitspraak is overwogen. Dat en hoe de controle van de meerwerkopdrachten van Imtech Duitsland, met inbegrip van dergelijke opdrachten die betrekking hadden op het [naam 7] -project, is uitgevoerd, blijkt niet alleen uit het in het controledossier opgenomen ‘ISA 600 File Review Memo’ met betrekking tot Imtech Duitsland. Naar betrokkene terecht heeft opgemerkt, is de documentatie als het om de cijfers van lmtech Duitsland gaat (en dus met inbegrip van het [naam 7] -meerwerk) veelomvattender dan dit memorandum.
8.4.3
De kern van de controle-informatie is volgens betrokkene, ten eerste, de controle uitgevoerd door [naam 15] overeenkomstig het ‘ [naam 22] ’ ( [naam 22] ) en de ‘Group Audit Instructions’ (GAI) alsmede de daaruit volgende rapporteringen, zoals de accountantsverklaring, het HCM en de ‘Other reporting requirements’ van [naam 15] en de evaluatie van deze rapporteringen. Ten tweede is dat de beoordeling door het groepsopdrachtteam van de controledossiers van [naam 15] , waarbij die dossierbeoordeling op haar beurt weer is beoordeeld door een ervaren partner ( [naam 13] ). Deze had toegang tot de controledossiers van [naam 15] en heeft zelf vastgesteld dat de dossierbeoordeling correct was uitgevoerd.
8.4.4
Met zijn beschrijving van de controlewerkzaamheden die met betrekking tot de meerwerkopdrachten van het [naam 7] -project zijn uitgevoerd, heeft betrokkene naar het oordeel van het College aannemelijk gemaakt dat zowel op het niveau van het onderdeel als op groepsniveau voldoende aandacht is geschonken aan de controle-informatie met betrekking tot dit project en dat over de uitgevoerde controlewerkzaamheden voldoende in het controledossier is vastgelegd. Betrokkene wijst er in dit verband terecht op dat naast de accountant van [naam 15] (en een extern deskundige en vervolgens ook leden van het groepsopdrachtteam) ook [naam 13] , die zich op de controle van de divisie Duitsland & Oost-Europa concentreerde, de informatie over het [naam 7] -project heeft beoordeeld en dat [naam 13] (mede daartoe) toegang had tot het controledossier van [naam 15] . Naar het oordeel van het College waren er voor betrokkene geen redenen om zich diepgaander in de controle van deze post te verdiepen dan hij heeft gedaan. Hij hoefde de controle op dit punt niet nog eens over te doen. Ook is niet gebleken dat de verantwoorde meerwerkopbrengsten iets van doen hadden met de bij Imtech Duitsland ontdekte onregelmatigheden. Daarmee waren deze opbrengsten, anders dan de curatoren suggereren, niet relevant voor de eerder genoemde grens van € 375 miljoen.
Deze hogerberoepsgrond van de curatoren slaagt niet.
Klachtonderdeel g
9 Klachtonderdeel g houdt in dat betrokkene onvoldoende controlewerkzaamheden heeft verricht ten aanzien van de in de jaarrekening 2012 verantwoorde goodwill en is gegrond verklaard. Hiertegen hebben zowel betrokkene als de curatoren hoger beroep ingesteld. Betrokkene omdat hij vindt dat hem geen verwijt treft en de curatoren omdat zij menen dat twee verwijten ten onrechte niet zijn beoordeeld of zijn afgewezen.
Het College gaat eerst in op het hoger beroep van betrokkene. Dat is gericht tegen wat de accountantskamer over klachtonderdeel g overweegt in 4.13.3 (en 4.13.4) en 4.13.12 (en 4.13.13) van de bestreden uitspraak. Hij voert vier gronden aan. Klachtonderdeel g is volgens hem ten onrechte ontvankelijk verklaard. Ook is de klacht te ruim geformuleerd zodat buiten de klacht is getreden, en zo niet, dan is een verrassingsbeslissing genomen. Verder voert hij aan dat het inhoudelijke oordeel van de accountantskamer feitelijke grondslag mist.
De curatoren kunnen zich er, zoals al vermeld, niet mee verenigen dat de accountantskamer een tweetal aangevoerde verwijten niet heeft beoordeeld of heeft afgewezen. Zij bedoelen ten eerste hun stelling dat betrokkene bij de controle van de goodwill tekort is geschoten in het evalueren van de relevantie en redelijkheid van de bevindingen of conclusies van [naam 23] als deskundige in haar memorandum van 4 juni 2013 en de consistentie ervan met de overige controle-informatie waarover hij beschikte. En evenzo als het gaat om de bevindingen of conclusies van [naam 19] als deskundige in haar memorandum van 14 juni 2013. Ten tweede doelen zij op hun stelling dat betrokkene als gevolg daarvan onvoldoende controlewerkzaamheden heeft verricht en onvoldoende controle-informatie heeft verkregen om het realiteitsgehalte van de door Imtech in haar ‘goodwill impairment test’ (GIT) gehanteerde financiële prognoses en ‘weighted average cost of capital’ (WACC) te controleren.
Ontvankelijkheid klachtonderdeel g
Bestreden uitspraak
9.1.1.1 Artikel 22, eerste lid, van de Wtra luidde van 1 januari 2014 tot 1 januari 2019, samengevat en voor zover in hoger beroep aan de orde, dat een ieder bij een vermoeden van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door een accountant binnen drie jaar nadat de klager dat met de wet- en regelgeving strijdige handelen of nalaten heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren een klacht kan indienen bij de accountantskamer. Met ingang van 1 januari 2019 is deze driejaarstermijn komen te vervallen. In artikel 51 van de Wtra is echter bepaald dat dit niet geldt als de oude klachttermijn van drie jaar op
31 december 2018 al was verstreken.
9.1.1.2 Omdat het klaagschrift op 18 juni 2019 is ingediend en betrokkene stelde dat de driejaarstermijn voor klachtonderdeel g is verstreken, heeft de accountantskamer beoordeeld of de curatoren vóór 1 januari 2016 zodanige feiten hebben geconstateerd of redelijkerwijs hebben kunnen constateren dat zij daarop een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten konden baseren. Daarover overweegt zij in 4.13.3 van de bestreden uitspraak:
“Ten aanzien van de vraag of klagers voor wat betreft de in de jaarrekening 2012 verantwoorde goodwill vóór 1 januari 2016 zodanige feiten hebben geconstateerd of redelijkerwijs hebben kunnen constateren dat zij daarop een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten konden baseren, stelt de Accountantskamer voorop dat de faillissementen van de vennootschappen waarin klagers tot curatoren zijn benoemd op 13 augustus 2015 en kort daarna zijn uitgesproken. De Accountantskamer volgt de stelling van klagers dat op dat moment nog geen sprake is geweest van het redelijkerwijs hebben kunnen constateren van zodanige feiten dat klagers daarop een vermoeden van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten konden baseren. Klagers beschikten op dat moment bijvoorbeeld niet over de relevante stukken uit het controledossier op grond waarvan zij zich hierover een oordeel konden vormen. Dat divisies van Imtech, waaronder de divisies Nordic en Marine, al vóór 14 september 2015, toen het eerste faillissementsverslag werd uitgebracht, verkocht waren en dat klagers toen reeds constateerden dat de verkoopopbrengst van die onderdelen aanzienlijk lager was dan de boekwaarde daarvan, was op zichzelf genomen onvoldoende om een vermoeden van mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen voor wat betreft de controlewerkzaamheden inzake de goodwill in de jaarrekening 2012 van Imtech op te baseren. De verkoop van deze divisies vond immers plaats ruim twee jaar na afronding van de controle van de jaarrekening 2012 en na het faillissement van Imtech. Om goed te kunnen inschatten of daadwerkelijk sprake was van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door betrokkenen was hier van belang dat klagers de beschikking kregen over de in het controledossier aanwezige stukken. Deze hebben zij eerst in december 2016 ontvangen. Hieruit volgt dat de driejaarstermijn op 1 januari 2019 niet was verstreken. De driejaarstermijn staat dan ook niet in de weg aan de beoordeling van dit klachtonderdeel.”
Gronden betrokkene (hogerberoepsgrond 6)
9.1.2.1 Betrokkene stelt zich, samengevat, op het standpunt dat uit de feiten overduidelijk volgt dat de termijn van drie jaar op 31 december 2018 ruimschoots was verstreken. De curatoren hadden al in de periode augustus-september 2015, of in ieder geval op of voor 31 december 2015, objectiveerbare gronden om te vermoeden dat sprake kon zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dat zij tot eind 2016 hebben gewacht met het opvragen van de controledossiers en tot maar liefst 18 juni 2019 hebben gedraald met het indienen van een klacht, komt voor hun rekening.
9.1.2.2 Volgens betrokkene constateerden de curatoren al bij de verkoop van enkele bedrijfsonderdelen tussen 13 augustus 2015 (dag van het faillissement) en 14 september 2015 (dag van publicatie van het eerste faillissementsverslag) dat de verkoopopbrengst van deze onderdelen lager was dan de boekwaarde. Bovendien beschikten zij toen al over de GIT van Imtech en konden zij zich daarover een oordeel vormen. Al snel werd duidelijk dat zij meenden dat de accountant over de waardering van die bedrijfsonderdelen verwijten konden worden gemaakt. In juni 2017 stelden zij in een civiele procedure tegen [naam 4] dat zij al bij de verkoop van de bedrijfsonderdelen een vermoeden hadden dat de goodwill van die bedrijfsonderdelen in de jaren daarvoor te hoog was gewaardeerd. Zij vroegen zich af of de afschrijvingen op de goodwill van die bedrijfsonderdelen door de jaren heen, waaronder in 2012, op de juiste wijze had plaatsgevonden. Hun vermoeden dat de goodwill in de jaren voorafgaand aan het faillissement – dus ook in de jaarrekening 2012 – te hoog was gewaardeerd, althans hun kennis van feiten waarop dat vermoeden kon worden gebaseerd, behelst volgens betrokkene ook een vermoeden van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten, althans kennis van feiten waarop redelijkerwijs een dergelijk vermoeden kon worden gebaseerd. Een vermoeden van een te hoge waardering van de post goodwill komt immers neer op een vermoeden dat de jaarlijkse GIT niet goed is uitgevoerd en door de accountant onvoldoende is gecontroleerd, althans, is een constatering van een feit waarop een dergelijk vermoeden kan worden gebaseerd. Voor een dergelijk vermoeden is niet vereist dat een klager over de controledossiers beschikt of al exact weet welke voorschriften zijn geschonden.
9.1.2.3 Betrokkene vindt niet relevant dat de curatoren vóór 1 januari 2016 niet over de controledossiers beschikten. Er was toen evident al sprake van het in artikel 22, eerste lid, van de Wtra (oud) bedoelde vermoeden, of van kennis van feiten waarop dat vermoeden redelijkerwijs kon worden gebaseerd. Voor de ontvankelijkheid van de klacht kan ook niet doorslaggevend zijn wanneer de klager over het controledossier beschikte. Dan zou men zelf in de hand hebben wanneer de klachttermijn aanvangt. Dat vindt geen grondslag in de rechtspraak en staat bovendien haaks op de ratio van de driejaarstermijn.
Standpunt curatoren
9.1.3.1 De curatoren zijn van mening dat de driejaarstermijn niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van klachtonderdeel g. Op grond van de door betrokkene gestelde feiten en omstandigheden konden zij redelijkerwijs niet vermoeden dat hij tuchtrechtelijk tekort was geschoten in de uitvoering van de controle van de goodwill op de gronden waarover in deze procedure is geklaagd. De gestelde feiten leveren geen informatie op over de uitgevoerde controlewerkzaamheden. Betrokkene miskent dat de verkoop van de divisies pas twee jaar na afronding van de controle en ook pas na het faillissement van Imtech heeft plaatsgevonden. Algemeen bekend is dat in zulke omstandigheden verkoopprocessen onder grote druk plaatsvinden, waardoor veelal niet de werkelijke waarde van een goed maar een lagere executieopbrengst wordt gerealiseerd. Om de werkzaamheden van betrokkene voor de controle van de goodwill te kunnen beoordelen, moesten de curatoren de stukken in het controledossier over zijn werkzaamheden hebben. Dat dossier ontvingen zij pas in december 2016. Zij hebben dus niet eerder dan vanaf dat moment kunnen vermoeden dat betrokkene van de uitvoering van deze werkzaamheden tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt op de gronden die in de tuchtklacht en de daaropvolgende processtukken zijn aangevoerd. Dit betekent dat de driejaarstermijn op 1 januari 2019 nog niet was verstreken.
9.1.3.2 Verder wijzen de curatoren erop dat zij pas in juni 2017, in het kader van een kort geding tegen [naam 4] om stukken over de uitgevoerde controles te verkrijgen, voor het eerst stelden dat het verschil tussen de boekwaarde van de divisies Nordic en Marine en de verkoopopbrengst de vraag oproept of de afschrijvingen op de goodwill van deze divisies in de loop der jaren goed hebben plaatsgevonden. Dat zij op de faillissementsdatum formeel toegang kregen tot de administratie van Imtech wil nog niet zeggen dat zij toen al over de GIT 2012 beschikten. Het ging om 300 strekkende meters fysiek veiliggestelde en 23 terabyte digitaal veiliggestelde administratie. Het proces van digitaal veiligstellen en (gedeeltelijk) doorzoekbaar maken, heeft weken geduurd. Met het opvragen van het controledossier is niet gedraald. Betrokkene miskent de omvang en complexiteit van een faillissement als dat van Imtech. De aandacht moest in eerste instantie uitgaan naar andere dringende zaken, zoals verkoop van de belangrijkste groepsonderdelen, onderzoek naar de verkoop van andere groepsonderdelen, veiligstellen van de administratie, zorgdragen voor voortzetting van de ICT-ondersteuning aan de resterende en verkochte groepsonderdelen, een aanvang maken met een eerste onderzoek naar de mogelijke aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen om dekking onder de verzekeringspolis veilig te stellen, contacten onderhouden met de curator van Imtech Duitsland en procederen over de benoeming van een crediteurencommissie. Daarna hebben zij de tuchtklacht tijdig ingediend. Bij het indienen van klachten hebben zij, mede met het oog op de verjaringstermijnen, de chronologie van de controles aangehouden.
Beoordeling door het College
9.1.4
Deze hogerberoepsgrond van betrokkene slaagt niet. De feiten en omstandigheden die hij aanvoert, leveren naar het oordeel van het College niet het in artikel 22, eerste lid, van de Wtra (oud) bedoelde vermoeden op. Dat bij de verkoop van groepsonderdelen bleek dat de opbrengst verschilde van de boekwaarde en dat bij de curatoren twijfel ontstond of de goodwill juist was gewaardeerd, is onvoldoende. Om te kunnen komen tot een vermoeden dat bij het controleren van de verschillende jaarrekeningen van Imtech daadwerkelijk sprake is geweest van (mogelijk) tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door betrokkene, moesten de curatoren over de stukken uit het controledossier beschikken. Het College schaart zich achter het oordeel van de accountantskamer daarover. De omstandigheden die de curatoren hebben aangevoerd in aanmerking genomen, kan niet worden gezegd dat zij te laat achter deze stukken zijn aangegaan. Na ontvangst van de stukken uit het controledossier hebben zij tweeëneenhalf jaar later - tijdig - hun klaagschrift, waar klachtonderdeel g deel van uitmaakt, ingediend.
Weergave klachtonderdeel g, buiten de klacht treden
Bestreden uitspraak
9.2.1
In 4.13.12 van de bestreden uitspraak overweegt de accountantskamer over klachtonderdeel g het volgende:
“De Accountantskamer stelt vast dat het memorandum van [naam 23] van
4 juni 2013 voor wat betreft de brongegevens waarop dit gebaseerd is een overzicht van stukken bevat en dat hierin tevens het volgende is vermeld:
[naam 23] has relied upon the quality of the Information supplied and has not undertaken an independent verification as to the accuracy, completeness and reliability thereof, which we understand will be part of the procedures performed by [naam 22] . In addition, we have relied upon information from public sources, including, among others, [naam 24] , [naam 25] and [naam 26] .
Uit het dossier blijkt dat betrokkene de bevindingen en conclusies van [naam 23] heeft beoordeeld. Uit het dossier blijkt echter niet dat betrokkene de aanvaardbaarheid van de brongegevens waar [naam 23] zich op gebaseerd heeft, is nagegaan. Betrokkene heeft hierdoor gehandeld in strijd met Standaard 620.12.”
Gronden betrokkene (hogerberoepsgrond 7)
9.2.2
Betrokkene voert aan dat de accountantskamer klachtonderdeel g veel te ruim heeft geformuleerd. De curatoren kwamen bij dit klachtonderdeel met negen zeer specifieke verwijten. Deze zijn allemaal ongegrond verklaard. Klachtonderdeel g is gegrond verklaard op een aspect waarover niet is geklaagd. De accountantskamer is buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden. Het verwijt in overweging 4.13.12 van de bestreden uitspraak luidt dat uit het dossier niet blijkt dat hij de aanvaardbaarheid is nagegaan van de brongegevens waar [naam 23] zich op heeft gebaseerd, waardoor hij in strijd met NVCOS 620.12 (Gebruikmaken van de werkzaamheden van een door de accountant ingeschakelde deskundige) heeft gehandeld. Dit verwijt ligt echter niet in het klaagschrift en de opbouw daarvan besloten. De klacht ziet daar niet op. De beweerde schending van deze standaard is in de hele procedure bij de accountantskamer niet aan de orde gekomen.
Standpunt curatoren
9.2.3
Volgens de curatoren beweert betrokkene ten onrechte dat buiten het klachtonderdeel is getreden. Het oordeel van de accountantskamer dat betrokkene heeft nagelaten de door [naam 23] gebruikte brongegevens te beoordelen, is op essentiële en voor hem kenbare stellingen van de curatoren gebaseerd. Aan dit klachtonderdeel hebben de curatoren ten grondslag gelegd dat betrokkene heeft nagelaten de juistheid, volledigheid en betrouwbaarheid van de door [naam 23] gebruikte informatie te beoordelen. Daarop ziet ook, aan de hand van de toepasselijke NVCOS 620, de beoordeling van de accountantskamer. Het enkele feit dat zij in hun processtukken NVCOS 620 niet hebben aangehaald, rechtvaardigt geen andere conclusie.
Beoordeling door het College
9.2.4.1 Het College stelt vast dat de kernachtige formulering van klachtonderdeel g door de accountantskamer overeenkomt met de titel van hoofdstuk 10 van het klaagschrift. In dit hoofdstuk hebben de curatoren uitgewerkt op welke onderdelen (de waardering van) de goodwill volgens hen onvoldoende is gecontroleerd. In deze uitvoerige uiteenzetting stellen zij veel tekortkomingen aan de orde, maar niet het verwijt dat betrokkene in 4.13.12 van de bestreden uitspraak wordt gemaakt, namelijk dat uit het controledossier niet blijkt dat hij bij de evaluatie van de informatie die hij van [naam 23] verkreeg, is nagegaan of de brongegevens die zijn gebruikt aanvaardbaar (ofwel relevant, volledig en accuraat) zijn. De curatoren hebben ook niet aangewezen waar zij in het klaagschrift of in het daaropvolgende schriftelijke debat precies hebben gesteld dat betrokkene (ook) dit verwijt moet worden gemaakt. Hun stelling dat het door de accountantskamer gemaakte verwijt in hun klacht en voornoemd debat, ook ter zitting, besloten ligt en ook volgt uit hun essentiële stellingen, volgt het College niet. Die stellingen komen er volgens de curatoren op neer dat betrokkene onvoldoende controlewerkzaamheden heeft verricht als het gaat om het bepalen van de ‘peer group’. Aan de hand daarvan kan, volgens de curatoren, worden geverifieerd of de uitkomst van de GIT in lijn is met de door vergelijkbare ondernemingen gerapporteerde financiële gegevens, met andere woorden of de uitkomst wel voldoende realistisch is. Het College ziet niet in dat betrokkene hieruit of uit het daarop volgende debat had moeten begrijpen dat hem ook het specifieke verwijt werd gemaakt op basis waarvan de accountantskamer klachtonderdeel g gegrond heeft verklaard. Dat het handelen of nalaten dat in klachtonderdeel g aan de orde is gesteld vooral in het licht van NVCOS 620 kon worden beschouwd, brengt dat ook niet automatisch met zich mee. Als de curatoren of de accountantskamer dit verwijt al tijdens de zitting in eerste aanleg aan betrokkene hebben voorgehouden, wat niet duidelijk uit de pleitnotities van de curatoren of uit het proces-verbaal van de zitting valt op te maken, dan heeft dat procedureel te laat plaatsgevonden.
9.2.4.2 Deze hogerberoepsgrond van betrokkene slaagt. Het verwijt dat uit het dossier niet blijkt dat betrokkene de aanvaardbaarheid is nagegaan van de brongegevens waarop [naam 23] zich heeft gebaseerd, is niet tot de klacht te herleiden. Door dit verwijt ten grondslag te leggen aan het gegrond verklaren van klachtonderdeel g is de accountantskamer buiten de klacht getreden. Betrokkene heeft ook terecht in hogerberoepsgrond 8 aangevoerd dat de bestreden uitspraak op dit punt een verrassingsbeslissing inhoudt en dat sprake is van strijd met de goede (tucht)procesorde. De bestreden uitspraak kan in zoverre dus niet in stand blijven. Op de inhoudelijke gronden die betrokkene tegen het oordeel van de accountantskamer heeft aangevoerd in hogerberoepsgrond 9, hoeft het College daarom niet meer in te gaan.
Of klachtonderdeel g ongegrond wordt verklaard of toch gegrond blijft, hangt af van het oordeel van het College over de hogerberoepsgrond van de curatoren, die hierna wordt besproken.
Niet beoordeelde verwijten
Bestreden uitspraak
9.3.1
In 4.13.12 van de bestreden uitspraak overweegt de accountantskamer, voor zover van belang voor het hoger beroep van de curatoren, dat “Uit het dossier blijkt dat betrokkene de bevindingen en conclusies van [naam 23] heeft beoordeeld.” De volledige overweging is hiervoor in 9.2.1 van deze uitspraak weergegeven.
Gronden curatoren (hogerberoepsgrond 3)
9.3.2
De curatoren zijn het met deze overweging niet eens. [naam 23] was ingeschakeld voor de beoordeling van de GIT van Imtech. De bevindingen staan in twee memo’s van respectievelijk 20 december 2012 (vóór de ontdekking van de onregelmatigheden) en 4 juni 2013. Verder wijzen curatoren erop dat [naam 19] was ingeschakeld om voor de controle van de continuïteitsveronderstelling de financiële prognoses en onderliggende veronderstellingen te beoordelen. De bevindingen van [naam 19] staan in een memo van 14 juni 2013. Volgens de curatoren heeft betrokkene bij de controle van de goodwill de bevindingen van [naam 23] en [naam 19] onvoldoende geëvalueerd, ook als het gaat om de consistentie met overige controle-informatie. Niet is onderkend dat [naam 23] verschillende adviezen verbond aan vergelijkbare significante verschillen. Vanwege de situatie van Imtech en het belang van de post goodwill (€ 1,1 miljard) had betrokkene de financiële prognoses voor de divisies Marine en Nordic en de gehanteerde WACC in combinatie met de lange-termijn groeivoet (LTGV) in de GIT 2012 van Imtech kritisch moeten bezien. De bevindingen van [naam 23] en [naam 19] had hij in onderlinge samenhang moeten beschouwen. Hij had dan geconstateerd dat de financiële prognoses niet in lijn lagen met marktverwachtingen, althans dat een deugdelijke onderbouwing ontbrak. Ook had hij de financiële prognoses voor 2013 tot en met 2015 en de onderliggende veronderstellingen kritisch moeten beoordelen. [naam 19] was kritisch over de prognoses 2013 en 2014 en de Independent Business Reviews (IBR’s) van [naam 27] ( [naam 27] ), en concludeerde dat er significante risico’s waren dat Imtech de prognoses niet zou kunnen realiseren. Verder wist hij dat de prognoses voor 2013 telkens niet werden gehaald en dat [naam 19] hem daarom had geadviseerd om eerst de cijfers van mei 2013 af te wachten. Ten slotte had hij zich moeten realiseren dat Imtech er belang bij had om niet op haar goodwill te hoeven afboeken. Uit het controledossier blijkt niet dat betrokkene de financiële prognoses 2013 en 2014 kritisch heeft beoordeeld. Ook heeft hij niet onderkend dat [naam 19] niet naar de prognoses voor 2015 heeft gekeken, terwijl deze sterk doorslaggevend waren voor de berekening van de VIU. Uit het controledossier blijkt niet dat hij de financiële prognoses 2015 zelf kritisch heeft beoordeeld. Betrokkene heeft daarom in strijd gehandeld met NVCOS 200.15, 500.6, 200.17, 500.9 en 540.18 en 620.12, onder a, en ook heeft hij de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag niet nageleefd.
Standpunt betrokkene
9.3.3
Betrokkene voert, samengevat, aan dat de curatoren in hoger beroep een volledig nieuwe klacht formuleren. Pas nu voeren zij aan dat hij NVCOS 620.12, onder a, heeft geschonden. Zij dragen nieuwe verwijten aan die in eerste aanleg niet aan de orde kwamen. NVCOS 620 hebben zij in eerste aanleg nooit genoemd. Zij proberen te verbergen dat in feite sprake is van een geheel nieuwe klacht, of een ongeoorloofde uitbreiding van de klacht, door te doen alsof het nu gestelde in hun oorspronkelijke – en zeer specifieke – negen klachtonderdelen besloten ligt. Dat is niet zo. Hun hoger beroep op dit punt is niet-ontvankelijk en zo niet, dan missen de verwijten een feitelijke en juridische grondslag. De curatoren hebben aangevoerd dat [naam 23] in het kader van de GIT die oorspronkelijk werd uitgevoerd en de nieuwe GIT, tegenstrijdige informatie over de ‘multiples’ verschafte. Hij zou dat niet in de controle hebben betrokken. De oorspronkelijke en de nieuwe GIT waren echter onvergelijkbaar. Bovendien miskennen de curatoren dat het groepsopdrachtteam en [naam 23] in beide gevallen concludeerden dat een afwaardering niet aan de orde was. Er was dus geen tegenstrijdige informatie. Ten tweede hebben de curatoren aangevoerd dat hij zelf de bevindingen van [naam 23] en [naam 19] in onderlinge samenhang had moeten beoordelen. [naam 19] zou bovendien alleen naar de prognoses voor 2013 en 2014 hebben gekeken en daar kritische kanttekeningen bij hebben geplaatst. Beide verwijten missen enige grondslag. De prognoses sloten aan bij de marktverwachtingen. De kritische opmerkingen van [naam 19] waren niet relevant voor de GIT, omdat hun beoordeling van de prognoses een heel ander doel had, namelijk de continuïteitsveronderstelling. Bovendien keek het groepsopdrachtteam kritisch naar de prognoses. Beide verwijten snijden volgens betrokkene geen hout. Hij heeft adequaat gehandeld. Hem valt op dit punt geen verwijt te maken.
Beoordeling door het College
9.3.4.1 Het College onderschrijft niet de stelling van betrokkene dat de curatoren in hoger beroep buiten de klacht treden. De curatoren weerspreken het oordeel in 4.13.12 van de bestreden uitspraak dat uit het dossier blijkt dat betrokkene de bevindingen en conclusies van [naam 23] heeft beoordeeld. Volgens hen hadden de kritische kanttekeningen van [naam 23] (en [naam 19] ) bij de financiële prognoses en de WACC van Imtech en bij het realiteitsgehalte van de onderliggende veronderstellingen aanleiding moeten zijn om bij het controleren van de goodwill meer aandacht aan de GIT te (laten) besteden. Uit het controledossier zou niet blijken dat dit is gedaan of waarom aan deze kanttekeningen geen gevolg is gegeven. Dit betoog wijkt niet af van wat de curatoren in het klaagschrift hebben gesteld. Met het argument dat de opmerkingen van [naam 23] in de loop der tijd in stelligheid verschillen en dat betrokkene op dit verschil had moeten aanslaan, vullen de curatoren hun stelling aan dat er naar hun mening redenen waren de GIT nader te bezien. Dit valt (nog) binnen het debat over de verwijten die betrokkene in klachtonderdeel g zijn gemaakt.
9.3.4.2 Evenals de accountantskamer stelt het College voorop dat het niet zelf beoordeelt of de goodwill in de jaarrekening op juiste wijze is verantwoord en evenmin welke manier van testen van de boekwaarde van de goodwill de juiste is. Het College beoordeelt of de accountant bij de controle van de in de jaarrekening verantwoorde goodwill heeft gehandeld in strijd met enig fundamenteel beginsel. Het is hierbij in beginsel aan klagers om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
9.3.4.3 De curatoren hebben in hun klaagschrift gesteld dat betrokkene in het kader van de controle van de GIT er aandacht aan had moeten besteden dat [naam 23] in het memorandum van 4 juni 2013 rapporteerde dat de analisten en de ‘peer group’ een hogere WACC hanteren dan Imtech en dat de ‘financial forecasts’ van Imtech sterk afwijken van de marktvooruitzichten. Volgens de curatoren blijkt uit het controledossier niet dat hij aandacht heeft besteed aan het advies van [naam 23] om bij het bepalen van de WACC een additionele ‘forecast risk premium’ te hanteren en valt niet na te gaan waarom een risk premium van 6,5% als passend is beoordeeld en in hoeverre te positieve door Imtech opgestelde ‘financial forecasts’ daarbij een rol hebben gespeeld (§ 10.117-121 en 10.124-125 klaagschrift). Ook is in de controle niet aan de orde gekomen of er redenen waren om naast de risk premium eventuele andere premiums bij het bepalen van de WACC te hanteren (o.a. § 10.134).
9.3.4.4 Over de WACC rapporteerde [naam 23] in het memo van 4 juni 2013 het volgende (blz. 7-8):
“The Company has applied the capital asset pricing model (‘CAPM’) to determine the WACC and has performed an analysis for each of the parameters of the WACC. The CAPM is a generally accepted method to derive the WACCs and in line with [naam 23] common practice.
We note that Imtech has derived a post-tax WACC range of 7.3% to 10.7% for its CGUs.
Based on the peer group used by [naam 23] for the WACC review of Imtech in earlier years (originally provided by Imtech management) and based on market information, [naam 23] derived a post-tax WACC range of 8.0% to 11.3%. Please find in the appendices section the descriptions of peer companies and calculations of the post-tax WACCs derived by [naam 23] .
The table below provides an overview of the WACCs derived by Imtech and [naam 23] for the individual CGUs:
Comparison of WACCs derived by lmtech and [naam 23]
CGUs
Imtech
[naam 4]
Benelux
GEE
UK& lrl
Nordic
Spain
Turkey*
ICT
Traffic
Marine
7.5%
7.3%
8.2%
7.3%
10.7%
9.9%
7.7%
7.6%
8.1%
8.2%
8.0%
8.9%
8.0%
11.3%
10.5%
8.3%
8.3%
8.8%
Weighted average WACC of lmtech as a whole
7.7%
8,4%
Source: [naam 24] , [naam 4] CRP Model dated 31 December 2012, lmtech 2012 GIT models
*Note: The [naam 4] post-tax WACC for CGU Turkey is in USD terms
Based on the above we note that overall, the post-tax WACC range derived by Imtech is below than the lower bound of the post-tax WACC range derived by [naam 23] . Additionally, based on a weighting of 2013 sales of the CGUs, the post-tax WACC of Imtech as a whole as derived Imtech (7.7%) is lower than that derived by [naam 23] (8.4%).
We note that the key reason for the differences in the WACC ranges derived by Imtech and [naam 23] is the unlevered beta applied. Imtech has applied an unlevered beta of 0.79 that is based on a 5-year monthly regression analysis of the movements in stock prices of Imtech against relevant market index. [naam 23] has applied a higher unlevered beta of 0.89 based on a 5-year monthly regression analysis of the movements in stock prices of the peer group against relevant market indices.
[naam 23] prefers an approach in which the beta applied is based on the peer group. However, the use of Imtech's own beta is theoretically not incorrect and is consistent with the WACC calculation in previous years. Therefore we agree with the use of Imtech's own beta to serve as an input parameter for the calculation of the lower bound of a reasonable range for the WACC of Imtech on the condition that this lower bound is applied to forecasts with a reasonable forecast risk. [naam 23] considers the lower bound of the WACC range reasonable for the IBR Imtech Case. We recommend to include an additional forecasting risk premium in the WACC if the WACC is used for financial forecasts that are not in line with market expectations.”
Als conclusie rapporteerde [naam 23] in het memo van 4 juni 2013 het volgende (blz. 15-16):
“ [naam 22] has requested [naam 23] to assist [naam 22] in the audit of the annual IFRS goodwill impairment test of Imtech. For this purpose [naam 23] has performed a review on the Imtech documents related to 2012 goodwill impairment test.
In our review of the 2012 GIT of Imtech, we have assumed a going-concern situation. Please note that the outcome of our review could materially be affected if Imtech is not considered a going-concern.
Based on the analysis and procedures presented above and the discussions with [naam 22] , [naam 23] considers the conclusion of the 2012 GIT that no impairment loss has to be recognised as at 31 December 2012 to be reasonable. […]”
9.3.4.5 Naar het oordeel van het College blijkt uit het ‘Memorandum Goodwill-Impairment testing’ van [naam 22] van 16 juni 2013 dat het groepsopdrachtteam (de waardering van de goodwill en) de uitgevoerde GIT, anders dan de curatoren suggereren, wel degelijk nauwkeurig op redelijkheid heeft beoordeeld. Ook de bevindingen en opmerkingen die [naam 23] naar aanleiding van haar beoordeling als deskundige van de methodiek rapporteerde in het memorandum van 4 juni 2013 zijn, zo blijkt uit het GIT-memorandum, beoordeeld, met de analisten van [naam 23] bediscussieerd en gewogen. Zo heeft het groepsopdrachtteam over de procedure ‘Involvement of a valuation specialist ( [naam 23] )’ als resultaat vastgelegd (blz. 7-8):
“We have had several meetings with Imtech and [naam 23] to discuss the Company’s methodology and the assumptions used in their determination of key assumptions (such as WACC, terminal growth rate etc).
[naam 23] performed the following procedures:
- Review mathematical accuracy of the impairment models and methodology of the impairment test;
- Verify accuracy of WACC calculations;
- Verify accuracy of post-tax WACC calculation as disclosed in the financial statements;
- Perform sensitivity analysis on WACC and terminal growth rates;
- Perform sensitivity analysis on budgets (IBRs).
Based on the analysis and procedures performed the outcomes of the 2012 goodwill impairment test of Imtech is considered to be reasonable by [naam 23] .”
De (kritische) kanttekeningen die deze beoordelingen opleverden, namen niet weg dat de eindconclusie van [naam 23] met betrekking tot de GIT van Imtech was dat geen verdere afwaardering was aangewezen. Het groepsopdrachtteam heeft eveneens geconcludeerd dat de waardering van de goodwill, ook in het licht van de informatie die blijkens de notitie verder was verkregen, binnen aanvaardbare marges lag (blz. 15):

“ConclusionBased on the audit procedures performed and discussed in this memorandum we concur with the calculation as prepared by Imtech management. Outcomes of the impairment test are within the acceptable range. We consider the disclosure as in the 2012 financial statements to be appropriate.”

De door het groepsopdrachtteam genoemde marges zijn inherent onzeker. Dat (waarderings)deskundigen die de curatoren hebben ingeschakeld tot andere conclusies komen, wil, zoals de accountantskamer in 4.13.10 van de bestreden uitspraak heeft overwogen, op zichzelf niet zeggen dat de door [naam 23] uitgevoerde beoordeling onjuist was en dat betrokkene daarom niet op deze beoordeling had mogen afgaan.
9.3.4.6 Verder volgt het College de stelling van betrokkene dat het eerdere memorandum van [naam 23] uit december 2012 en de informatie waarop dat was gebaseerd niet meer bruikbaar waren voor de controle van de post goodwill in de jaarrekening 2012 van Imtech. Daar was de meest recente informatie voor nodig. Dat was niet de door de ontwikkelingen achterhaalde informatie op basis waarvan in december 2012 nog werd gerapporteerd, maar de naar aanleiding van deze ontwikkelingen bijgewerkte informatie, waaronder de nieuwe GIT die [naam 23] in het memorandum van 4 juni 2013 heeft geanalyseerd. Betrokkene kwam ook op basis van zijn eigen berekeningen tot de conclusie dat de goodwill juist was gewaardeerd en dat geen ‘impairment’ nodig was.
9.3.4.7 Hoewel het hiervoor al genoemde ‘Memorandum Goodwill-Impairment testing’ van [naam 22] Audit van 16 juni 2013 op blz. 3 voor een bijkomende analyse met betrekking tot de ‘forecasts’ verwijst naar de voor het onderwerp ‘going concern’ uitgevoerde procedures, heeft betrokkene aannemelijk gemaakt dat met de kanttekeningen van [naam 19] over de marktverwachtingen in het memorandum ‘Royal Imtech NV.  Findings [naam 19] regarding Going Concern analyse’ van 14 juni 2013 geen rekening hoefde te worden gehouden. Bij de evaluatie van de betrouwbaarheid van de onderliggende gegevens en de onderbouwing van de onderliggende veronderstellingen van de ‘forecast’ van het management gaf [naam 19] in het memorandum van 14 juni 2013 weliswaar het volgende aan (blz. 18):
“However, certain significant risks regarding the forecast are present, especially around underlying and forecast performance 2013/2014 of Germany, seasonality and timing of EBITDA/NWC movements and the strong step-up from 2013 to 2014 EBITDA.”
Echter, die analyse van [naam 19] moet in de context van de beoordeling van de continuïteitsveronderstelling worden beschouwd, meer bepaald de aanwezigheid van materiële onzekerheden op korte termijn die een bedreiging voor de continuïteit zouden kunnen zijn. Bovendien zagen haar opmerkingen over het behalen van de prognoses op de jaren 2013 en 2014, die zij voor dat doel had bekeken, en betroffen ze alleen de korte-termijnrisico’s bij de divisie Duitsland & Oost-Europa. Bij het bepalen van de waarde van goodwill gaat het om de situatie op het einde van het boekjaar, in dit geval 31 december 2012. De waardebepaling van de goodwill op 31 december 2012 ziet op schattingen die voor de langere termijn plaatsvinden. Nu betrokkene tot de beoordeling was gekomen dat de jaarrekening 2012 van Imtech op basis van continuïteit van de onderneming kon (en moest) worden opgesteld, kon de waardebepaling van goodwill in dit geval worden gebaseerd op de jaren vanaf 2015 (geëxtrapoleerde kasstromen voor 2016 en verder). Anders dan de curatoren suggereren, waren voor de uitvoering van de GIT de jaren 2013 en 2014 meer incidenteel en daarmee minder relevant. Wat over de onzekerheden was gesignaleerd, gaf geen aanleiding de GIT nog verder te (laten) bijstellen. Omdat de jaarrekening 2012 van Imtech op basis van continuïteit van de onderneming kon (en moest) worden opgesteld kon betrokkene naar het oordeel van het College, na de beoordeling door het groepsopdrachtteam, de nieuwe GIT van Imtech aanvaarden.
9.3.4.8 In wat de curatoren in hoger beroep hebben aangevoerd, ziet het College geen grond om betrokkene voor zover het de controle van de post goodwill betreft een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De hogerberoepsgrond van de curatoren slaagt niet.
Conclusie ten aanzien van klachtonderdeel g
9.4
De hogerberoepsgrond van betrokkene dat de accountantskamer bij het gegrond verklaren van dit klachtonderdeel buiten de klacht is getreden slaagt. De bestreden uitspraak kan in zoverre niet in stand blijven. De hogerberoepsgrond van de curatoren ten aanzien van niet beoordeelde verwijten slaagt niet. Dit betekent al met al dat klachtonderdeel g ongegrond moet worden verklaard.
Klachtonderdeel h
10 Klachtonderdeel h houdt in dat betrokkene onvoldoende controlewerkzaamheden heeft verricht ten aanzien van de continuïteitsveronderstelling in de geconsolideerde jaarrekening van Imtech. De accountantskamer heeft dit klachtonderdeel gegrond verklaard. Ook hiertegen hebben zowel betrokkene als de curatoren hoger beroep ingesteld. Het College bespreekt eerst de hogerberoepsgronden van betrokkene en vervolgens die van de curatoren.
Betrokkene bestrijdt het oordeel van de accountantskamer om twee redenen. Ten eerste kan hij zich niet verenigen met wat in 4.14.5 van de bestreden uitspraak en de tweede zin van 4.14.7 van de bestreden uitspraak is overwogen over de haalbaarheid van ‘mitigating actions’ (hogerberoepsgrond 10). Ten tweede vindt hij het oordeel over methodologische aannames en brongegevens in 4.14.4 van de bestreden uitspraak onjuist (hogerberoepsgrond 11). Alvorens deze gronden toe te lichten, heeft betrokkene samengevat waarom het oordeel van de accountantskamer over de manier waarop hij de continuïteitsveronderstelling heeft gecontroleerd in de kern onjuist is. Ook heeft hij beschreven welk verslaggevings- en controlekader van toepassing was en hoe de controle van de continuïteitsveronderstelling van Imtech in overeenstemming daarmee door hem en het groepsopdrachtteam is uitgevoerd.
De curatoren stellen in hoger beroep aan de orde dat de accountantskamer een verwijt niet heeft beoordeeld.
Haalbaarheid ‘mitigating actions’
Bestreden uitspraak
10.1.1
In 4.14.3, 4.14.5 en 4.14.7 van de bestreden uitspraak is het volgende overwogen:
“4.14.3. De Accountantskamer zal nagaan of betrokkene voldoende en geschikte controle-informatie heeft vergaard om tot zijn oordeel te kunnen komen dat er geen reden was om de jaarrekening op grondslag van discontinuïteit op te stellen, maar dat wel sprake was van onzekerheden van materieel belang.
[…]
4.14.5. In noot 4 van de toelichting van de geconsolideerde jaarrekening is vermeld, dat indien de onzekerheden van materieel belang zich daadwerkelijk voordoen, ‘mitigating actions’ mogelijk zijn. Enkele ‘mitigating actions’ zijn in de toelichting op de jaarrekening genoemd.
De Accountantskamer stelt voorop dat de vermelding dat indien de onzekerheden van materieel belang zich daadwerkelijk voordoen, enkele ‘mitigating actions’ mogelijk zijn, gebaseerd dient te zijn op deugdelijke controle-informatie. Het behoorde tot de taak van betrokkene om de haalbaarheid van de ‘mitigating actions’ te evalueren. In de aan betrokkene gerichte notitie van [naam 19] van 14 juni 2013, die deel uitmaakt van het controledossier, wordt ingegaan op de mogelijkheden om tegenvallende resultaten op te vangen.
De Accountantskamer stelt vast dat uit het controledossier niet blijkt hoe betrokkene de haalbaarheid van de ‘mitigating actions’ heeft geëvalueerd. In dit verband is het volgende van belang:
- Niet duidelijk is hoe de haalbaarheid van de genoemde mogelijkheid om het werkkapitaal te verbeteren door vorderingen eerder betaald te krijgen is geëvalueerd. Dit klemt te meer nu in 2012 en in de eerste maanden van 2013 de betalingstermijnen van debiteuren in (in ieder geval) Duitsland opliepen.
- Niet duidelijk is hoe de haalbaarheid van de genoemde mogelijkheid om de betaaltermijn voor crediteuren te verlengen is geëvalueerd. Dit klemt te meer nu deze termijn al was opgerekt met vier weken. Hierbij komt dat [naam 19] had aangegeven dat de realisatie hiervan onzeker is en in de Independent Business Review (IBR) Duitsland van [naam 27] was aangegeven dat hiermee een hoog risico gemoeid was.
- Niet duidelijk is hoe de haalbaarheid van de genoemde additionele 9,9% aandelenplaatsing, die € 80.000.000 tot € 90.000.000 zou moeten opleveren, is geëvalueerd. Dit klemt te meer nu [naam 19] met betrekking tot deze additionele aandelenplaatsing had aangegeven dat realisatie en timing onzeker is.
- Niet duidelijk is hoe de haalbaarheid van de genoemde mogelijkheid om bedrijfsonderdelen te verkopen is geëvalueerd. Dit klemt te meer nu [naam 19] heeft aangegeven dat verkoop kan leiden tot een risico in de Interest Coverage Rate in 2014.
De Accountantskamer is daarom van oordeel dat onvoldoende beoordeeld is of de ‘mitigating’ actions haalbaar zijn. Hierdoor kan niet vastgesteld worden of de in de jaarrekening gegeven toelichting voor wat betreft de going concern-veronderstelling voldoende is. Betrokkene heeft hierdoor gehandeld in strijd met Standaard 620.12.
[…]
4.14.7.
Geheel ten overvloede overweegt de Accountantskamer dat zij niet kan vaststellen dat de jaarrekening op grondslag van discontinuïteit had moeten worden opgesteld. Dat het oordeel van betrokkene dat weliswaar sprake is van onzekerheden van materieel belang, maar dat geen aanleiding bestond om de jaarrekening niet op grondslag van continuïteit op te maken, niet voldoende deugdelijk is onderbouwd, betekent niet dat hiermee vaststaat dat de jaarrekening op grondslag van discontinuïteit had moeten worden opgesteld.”
Gronden betrokkene (hogerberoepsgrond 10)
10.1.2.1 Betrokkene bestrijdt dat hij de haalbaarheid van de ‘mitigating actions’ had moeten evalueren om de vraag te kunnen beantwoorden of de (geconsolideerde) jaarrekening 2012 op basis van discontinuïteit moest worden opgesteld. Een jaarrekening wordt alleen op die basis opgesteld als er geen andere optie is om de onderneming voort te zetten. De accountant moet bepalen of discontinuïteit onontkoombaar is of niet, maar de haalbaarheid van de ‘mitigating actions’ hoeft in dat verband niet te worden vastgesteld. Een andere opvatting is niet in overeenstemming met de wet- en regelgeving en leidt tot onjuiste controleverklaringen en onlogische gevolgen.
10.1.2.2 Betrokkene voert aan dat de accountantskamer het normenkader onjuist heeft toegepast door de evaluatie van de haalbaarheid van de ‘mitigating actions’ te verbinden aan de controle van de continuïteitsveronderstelling. Er was materiële onzekerheid over de continuïteit van Imtech die niet voldoende door de ‘mitigating actions’ kon worden weggenomen. Vervolgens bleef over de vraag of de continuïteitsveronderstelling van Imtech passend was. Bij de beslissing om de jaarrekening wel of niet op basis van continuïteit op te stellen, speelt de haalbaarheid van ‘mitigating actions’ geen rol, tenzij discontinuïteit onontkoombaar is. Van dat laatste was bij Imtech geen sprake. De opinie van [naam 28] ondersteunt dit standpunt en laat zien dat de accountantskamer de verslaggevingsvoorschriften (IAS 1.25 en 1.26; International Accounting Standards) onjuist uitlegt en toepast. Mocht het College de accountantskamer volgen, dan verzoekt betrokkene een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de EU te stellen over de uitleg van IAS 1.25 en 1.26. De onjuiste uitleg van de accountantskamer heeft ongerijmde en ongewenste gevolgen en is strijdig met diverse NVCOS bepalingen, zoals 200.3, 200.A1 en 700.10/16. Bevestiging van de bestreden uitspraak zal volgens betrokkene tot onnodige faillissementen leiden, wat niet beoogd is door de International Accounting Standards Board (IASB).
10.1.2.3 De accountantskamer overweegt naar de mening van betrokkene ten onrechte dat uit het controledossier niet blijkt hoe de haalbaarheid van de ‘mitigating actions’ is geëvalueerd. [naam 19] en het groepsopdrachtteam evalueerden dit in overeenstemming met NVCOS 570 om te bepalen of de materiële onzekerheid over de continuïteit van Imtech door de ‘mitigating actions’ weggenomen kon worden. De evaluatie wees uit dat de ‘mitigating actions’ reële opties waren, maar onvoldoende zeker om een mogelijke doorbreking van de convenanten in de tweede helft van 2014 te voorkomen. De uitkomsten van de evaluatie zijn vastgelegd in het [naam 19] Memo van 14 juni 2013. Daarin is één specifiek punt genoemd (de verkoop van de divisie UK & Ireland) en zijn verder algemene (inherente) onzekerheden opgesomd. [naam 19] concludeerde niet dat de ‘mitigating actions’ onhaalbaar of onrealistisch waren of dat het einde van Imtech nabij was. [naam 19] beschouwde de acties als haalbaar, hoewel er onzekerheid bestond of ze vóór 30 juni 2014 gerealiseerd konden worden. Deze conclusie over de algemene onzekerheid heeft het groepsopdrachtteam beoordeeld, overgenomen en vastgelegd. De conclusie was dus dat er materiële onzekerheid bestond over de opbrengsten en/of timing van de acties, maar niet dat ze onhaalbaar waren.
10.1.2.4 Het oordeel dat niet aan NVCOS 620.12 is voldaan, omdat de haalbaarheid van de ‘mitigating actions’ onvoldoende is beoordeeld, is volgens betrokkene onjuist en een verkeerde uitleg van het normenkader. Vaststond dat er een materiële onzekerheid was over de ‘mitigating actions’. Er hoefde daarom niet te worden vastgesteld of ze zouden worden gehaald. Het volstond om vast te stellen dat discontinuïteit niet onontkoombaar was. Het groepsopdrachtteam kon zelfstandig vaststellen dat de continuïteitsveronderstelling passend was. De deskundigheid van [naam 19] was daar niet bij nodig. NVCOS 620.12 kan daarom niet zijn geschonden. Overigens bleek ook uit het rapport van [naam 19] dat discontinuïteit niet onontkoombaar was. Verder miskent de accountantskamer dat de stappen van NVCOS 620.12 in het ‘Audit Memo Going Concern’ van 16 juni 2013 en de notitie ‘Report [naam 19] ’ van 17 juni 2013 zijn gedocumenteerd. Daaruit blijkt dat het groepsopdrachtteam de conclusies van [naam 19] zelfstandig heeft gewogen en hoe de stappen van NVCOS 620 zijn doorlopen. Geconcludeerd is dat gebruik kan worden gemaakt van de werkzaamheden, bevindingen en conclusies van [naam 19] met betrekking tot de procedures die zien op de continuïteitsveronderstelling. De opmerkingen van de accountantskamer zijn feitelijk onjuist. Tot slot gaat de accountantskamer eraan voorbij dat de afdeling vaktechniek van [naam 4] over de continuïteitsveronderstelling en de toelichting daarover in de jaarrekening is geconsulteerd. Het groepsopdrachtteam legde daarvoor het ‘Audit Memo Going Concern’, de tekst van de toelichting in de jaarrekening (noot 4) en de controleverklaring voor. De afdeling vaktechniek deelde de conclusies van het team en drong er niet op aan alsnog de haalbaarheid van de ‘mitigating actions’ te beoordelen. De accountantskamer heeft haar onjuiste oordeel in de plaats gesteld van het oordeel van betrokkene, zijn team en de afdeling vaktechniek. De norm die zij moest beoordelen, is of een redelijk bekwaam en redelijk handelend accountant tot het aan de orde zijnde oordeel kon komen.
Standpunt curatoren
10.1.3.1 De curatoren stellen zich, samengevat, op het standpunt dat betrokkene voldoende en geschikte controle-informatie moest verkrijgen over de effecten en haalbaarheid van de’mitigating actions’ om te bepalen of (a) de continuïteitsveronderstelling paste, (b) de toelichting in de jaarrekening van de materiële onzekerheid en’mitigating actions’ adequaat was en (c) de controleverklaring passend was. Een marginaal onderzoek naar de haalbaarheid van’mitigating actions’ was onvoldoende. Betrokkene stelt verder zaken aan de orde waarover niet is geklaagd en geoordeeld. De accountantskamer heeft slechts ten overvloede overwogen dat betrokkene geen deugdelijke grondslag heeft verkregen voor zijn oordeel over de continuïteitsveronderstelling.
10.1.3.2 De curatoren betwisten dat betrokkene alleen hoefde te toetsen of redelijkerwijs niet was uitgesloten dat de ‘mitigating actions’ konden worden gerealiseerd. Dat de verslaggevingsvoorschriften toestaan dat de continuïteitsveronderstelling wordt gehanteerd zolang niet is uitgesloten dat een onderneming haar activiteiten kan voortzetten, betekent niet dat bij gerede twijfel over de continuïteit een marginale toetsing van ‘mitigating actions’ volstaat. Voor de diepgang van de controle hiervan zijn de controlestandaarden, in dit geval NVCOS 500, bepalend. De accountant moet voldoende en geschikte informatie verkrijgen om redelijke conclusies te kunnen trekken en daar zijn oordeel op te baseren. Dit geldt niet alleen voor de controle van de ‘mitigating actions’, maar ook voor de juiste en toereikende weergave van deze acties in de toelichting van de jaarrekening. Een marginaal onderzoek is niet voldoende. Geëvalueerd moest worden of de acties de situatie waarschijnlijk kunnen verbeteren en in de gegeven omstandigheden haalbaar zijn. De accountantskamer heeft terecht geoordeeld dat betrokkene de haalbaarheid van de ‘mitigating actions’ onvoldoende heeft beoordeeld. De conclusie dat de ‘mitigating actions’ reëel waren, staat overigens niet in de memoranda van [naam 19] en het groepsopdrachtteam. Het is slechts een betoog achteraf.
10.1.3.3 De curatoren bestrijden dat de bevindingen en conclusies van [naam 19] deugdelijk zijn geëvalueerd. Uit het memorandum van [naam 19] blijkt dat zij de mogelijkheid om het werkkapitaal te verbeteren niet kon beoordelen, het effect en de haalbaarheid van ‘creditor stretching’ en uitgifte van nieuwe aandelen als ‘mitigating action’ niet daadwerkelijk werd geëvalueerd, en zonder enig nader onderzoek werd uitgegaan van de door het management van Imtech verwachte verkoopwaarde, kosten en timing van een verkoop van de divisie UK. Ook de verkoop van andere divisies is niet beoordeeld, terwijl [naam 19] opmerkte dat dit mogelijk nodig zal zijn om aan de afspraken met de financiers te kunnen blijven voldoen. Met deze (kritische) opmerkingen heeft betrokkene niets gedaan. In het ‘Audit Memo Going Concern’ is letterlijk overgenomen wat [naam 19] in haar memorandum vermeldde, met slechts de toevoeging dat onzeker is of de ‘mitigating actions’ gerealiseerd kunnen worden. Betrokkene heeft de haalbaarheid van de ‘mitigating actions’ niet zelf geëvalueerd, wat op grond van NVCOS 620.12 en 570.16, onder b, wel van hem verwacht mocht worden.
10.1.3.4 Volgens de curatoren heeft de accountantskamer terecht geoordeeld dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met NVCOS 620.12, omdat hij de haalbaarheid van de ‘mitigating actions’ niet voldoende heeft beoordeeld. Met het oog op de vraag of de uitgevoerde werkzaamheden adequaat waren om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen, had hij de relevantie en redelijkheid van de bevindingen van [naam 19] als ingeschakelde deskundige op deugdelijke wijze moeten beoordelen. Ook heeft hij NVCOS 570.16 niet nageleefd. De door betrokkene in hoger beroep overlegde productie B-188 is overigens slechts een verklaring achteraf waarmee hij probeert zijn fout te verhullen. Dat hij de vaktechnische afdeling van [naam 4] heeft geraadpleegd, zegt niets. De accountantskamer hoeft het niet met hen eens te zijn. Ook de collega’s van betrokkene begrijpen kennelijk niet hoe de haalbaarheid van’mitigating actions’ moet worden beoordeeld. De afdeling vaktechniek overwoog ook niet dat hij de evaluatie kon overslaan of met een beperkte toets kon volstaan.
10.1.3.5 De curatoren wijzen er op dat overweging 4.14.7 van de bestreden uitspraak een overweging ten overvloede is en geen grondslag vormt voor het gegrond verklaren van klachtonderdeel h. Er is niet geoordeeld dat de jaarrekening op basis van discontinuïteit moest worden opgesteld, maar alleen dat betrokkene zijn oordeel over de continuïteitsveronderstelling niet deugdelijk heeft onderbouwd. De overweging leidt niet tot enige discrepantie tussen de verslaggevingsvoorschriften en de controlestandaarden. De laatstgenoemde zijn leidend. Voor het stellen van prejudiciële vragen over de uitleg van IAS 1.25 en 1.26 bestaat volgens de curatoren geen aanleiding.
Beoordeling door het College
10.1.4.1 Het memorandum van [naam 19] van 14 juni 2013, getiteld ‘Royal Imtech NV. - Findings [naam 19] regarding Going Concern analyse’, vermeldt in paragraaf F over de door het management geïdentificeerde ‘mitigating actions’ het volgende:

“1 Summary actions

Management has identified the following key mitigating actions:

Divestment of the operations in the UK and Ireland and potentially others; Management believes that a process to sell this division can be started relatively quickly with limited to moderate execution risk. Total proceeds are estimated in the range €240m - €320m based on a EV/EBITDA multiple range of 6.0x - 8.0x and an average sustainable Operational EBITDA of €40m. Management calculated that all financing headrooms improve post-divestment;

Working capital improvement; Group management feels that there are quick wins to be achieved through better working capital management, including improving overdue debtor targets, negotiate more demanding payment terms from creditors and consider factoring. Potential impact is estimate at €100-150m; and

Creditor stretching; Management believes that as the current forecast does not consider overstretching and believe that a four week stretch is achievable at least for 1 or 2 subsequent quarters with an estimated impact of some €100m.
In addition to the actions described above other actions have been identified which, according to management, could generate free cash flow in a relatively short time period.
• (i) Improved cash management;
• (ii) The sale of Treasury shares;
• (iii) Potential insurance proceeds;
• (iv) Divestment of parts of ICT and Marine;
• (v) Rights issue (public or private placement).
Reference is made to the going concern memorandum for more details.
In general, it can be concluded that the realization and/or timing of these mitigating actions remains uncertain. This could have a significant impact on the financial implications of these mitigating actions on the forecast 2013/ 2014. The key uncertainties in the realization and timing relate to:
• The disposal value of the division which are identified by management to be potentially disposed;
• Timing of the disposal of this/ these divisions;
• Level, timing and duration of creditor stretching;
• Additional NWC improvements, given lack of clear insights in current assumptions for NWC levels in the forecast (i.e. potentially already included to a certain extent).
2 Indicative financial impact mitigating actions on [naam 19] 's indicative forecast sensitivities 2013-2014
We have assessed the potential impact of the disposal of the UK division on the forecast 2013/ 2014, after taking into account the sensitivities as mentioned above (see paragraph E). For this, we have used the disposal value, related costs and timing as identified by management.
The indicative outcome of this analysis shows that:
• The headroom, especially in Q1-Q4 2014, is still below the identified buffer of some €200m, taking into account the leverage ratios as mentioned in the draft waiver documentation; and
• The limit of the ICR is not met in most of the quarters of 2014.
Management however indicated that additional divestments could be considered, which could further improve the situation, although this is not clearly identified and calculated in their Going Concern Memorandum (except that the ICT and/ or Marine division could be disposed).
Our indicative assessment shows that at least one of these other two identified divisions should be disposed, in order to meet the headroom/ buffer requirements (depending on the range of sensitivities to be applied), based on the draft leverage covenants. In addition, depending on the range of sensitivities, temporary stretching of creditors could also be required to improve the headroom/ buffer requirements.
However, the ICR seem to remain a problem in 2014 based on the current definition in the draft waiver documentation (i.e. each disposal reduces the EBITDA, while interest costs are not adjusted). We understand however, that group management is currently looking into the possibilities to adjust the definition in the waiver documentation (i.e. adjust definition EBIT with respect to elimination effect of disposals) to solve this potential issue. [naam 29] indicated at 14 June 2013 that they have adjusted this in the latest draft waiver document, which is discussed with the banks.”
10.1.4.2 In paragraaf H van voornoemd memorandum luidt de algemene conclusie van [naam 19] als volgt:
“• The forecast for 2013/ 2014 as prepared by group management (adjusted Bank Case 12 June 2013 -> 2013 EBITDA: €135m; 2014 EBITDA: €265m) shows sufficient liquidity and covenant headroom under the current draft waiver documentation.
• However, certain significant risks regarding this forecast are present, especially around underlying and forecast performance 2013/ 2014 of Germany, seasonality and timing of EBITDA/ NWC movements and the strong step-up from 2013 to 2014 EBITDA.
• Based on our work, indicative sensitivities on the latest Bank Case Forecast for 2013/ 2014 (version 12 June 2013) show that mitigating actions are required to prevent covenant breach in 2014.
• Certain mitigating actions are identified by management. The indicative impact of these mitigating actions on our sensitized forecast for 2013/2014 however still shows a risk in meeting the ICR during 2014, in addition to the general uncertainty regarding the realization and timing of these mitigating actions.
• From the meetings we have had with group management (i.e. [naam 30] / [naam 29] ), we understand group management is aware of these risks/ uncertainties in adhering to the covenants in 2014.
• [naam 17] ’s working capital statement team shared their view on the forecast 2013/ 2014, including the mitigating actions, during a meeting at 14 June together with Group Management. Although they have not finalized their work, their findings and view to date are in line with our view as mentioned above, including the remaining uncertainties. [naam 17] indicated that as a result, they intend to issue a ‘qualified’ working capital statement.
• It should be noted that the actual 2013 May performance is not available at this moment. However, [naam 30] indicated at 14 June 2013 during our meeting with him and [naam 17] , that he has no indication at this moment that the actual 2013 May performance will significantly differ from their latest forecast for May 2013.
• Furthermore, please note the following:
• Successful realization of the rights issue is a key assumption in the forecast 2013/ 2014, which however is still to be finalized and as such causes a general risk, although we understand the rights issue is underwritten by [naam 31] (taking into account certain conditions precedent);
• We have used the draft waiver document dated 11 June 2013 in our analyses. After that date, we have not received an update nor have we received the final waiver document. It should be considered that the final waiver document could impact the latest Forecast Model of 11 June 2013 (including the forecast covenants) and our analyses;”
10.1.4.3 Het ‘Audit memorandum going concern assumption financial statements 2012’ van 16 juni 2013 van teamleden [naam 32] en [naam 33] van [naam 22] vermeldt op blz. 6 en 7 over de door het management geïdentificeerde ‘mitigating actions’ onder meer het volgende:
“Management has identified a number of further key mitigating actions in the event that Group would be faced with a shortage of liquidity (unlikely-see above) or a covenant breach. The key mitigating actions include:
• Divestment of the operations in the UK and Ireland and potentially others; […]
• Working capital improvement; […]
• Creditor stretching; […]
In addition to the actions described above other actions have been identified which, according to management, could generate free cash flow in a relatively short time period.
[…]
In general, we believe that the realization and/or timing of these mitigating actions remains uncertain. This could have a significant impact on the financial implications of these mitigating actions on the forecast 2013/ 2014. The key uncertainties in the realization and timing relate to:
• The disposal value of the division which arc identified by management to be potentially disposed;
• Timing of the disposal of this/ these divisions;
• Approval of lenders of disposals
• Level, timing and duration of creditor stretching;
• Additional NWC improvements, given lack of clear insights in current assumptions for NWC levels in the forecast (i.e. potentially already included to a certain extent).
[…]
We believe that there is material uncertainty as to whether the mitigating actions will resolve a potential covenant breach as the most relevant actions are not wholly within the control of the entity.”
10.1.4.4 Op blz. 1 van het in 10.1.4.3 vermelde memorandum is de volgende conclusie van [naam 22] vermeld:
“The assessment of the appropriateness of management's use of the going concern assumption in the preparation and presentation of the 2012 financial statements takes into account:
-The financial position of Royal lmtech N.V.
-The availability of sufficient cash flows during the forecasted period
-The evaluation whether Royal lmtech N.V. will be able to remain covenant compliant during the forecasted period
-Succesful Rights Issue
The Group has assessed its view on the going concern assumption which needs to underlie the financial statements 2012. The going concern assumption is mainly dependent on the successful finalisation of the equity issue and meeting budgeted and forecasted results within the boundaries set by the covenant requirements. For the latter the timely recovery of the Group’s result is of high importance. This situation indicates the existence of an material uncertainty which may cast significant doubt about the Company's ability to continue operating as a going concern.
We are however of the opinion though that the application of the going concern assumption for the 2012 financial statements is appropriate, based on the following facts and circumstances:
- The Group is planning on executing a rights issue for an amount of €500m
- Current business forecasts indicate sufficient liquidity and covenant headroom under the amended agreements with Imtech’s financiers. In the event that future performance and cash flow developments appear to be adverse to current expectations, the Group has various options available to mitigate such adverse circumstances, some of which are subject to approval of the lenders. These options include but are not limited to improvements working capital management, renegotiating creditor terms and conditions, accessing the capital market and the disposal of assets, business units or even divisions.
We therefore will issue an auditor's report with an compulsory emphasis of matter paragraph.”
Het College stelt vast dat [naam 22] , evenals [naam 19] , de ‘mitigating actions’ onzeker vond (“In general, we believe that the realization and/or timing of these mitigating actions remains uncertain.”). De conclusie in het memorandum van [naam 22] (“[…] the Group has various options available to mitigate such adverse circumstances, some of which are subject to approval of the lenders.”) strookt echter niet met de in 10.1.4.3 geciteerde inhoud van het memorandum.
10.1.4.5 Door het management van Imtech is de zo-even geciteerde conclusie uit het memorandum van [naam 22] van 16 juni 2013 in nagenoeg gelijke bewoordingen opgenomen in de algemene conclusie op de eerste bladzijde en de ‘Overall Conclusion’ op de laatste bladzijde van een memorandum van Imtech van 17 juni 2013, getiteld ‘Management evaluation of the Going Concern Assumption’. Het laatste punt, waarin wordt ingegaan op ‘mitigating actions’, luidt daarin als volgt:
“Current business forecasts indicate sufficient liquidity and covenant headroom under the amended agreements with our financiers. In a scenario that future performance and cash flow developments are adverse to current business forecasts, management believes the Group has various options available that
if realised are sufficient[cursivering CBb] to address such adverse circumstances and remedy covenant breaches in this scenario. Furthermore, some of the options available to the Group are subject to approval of the financiers. These options include but are not limited to improvements in working capital management, renegotiating creditor terms and conditions, accessing the capital markets and disposal of assets, business units or even divisions.”
10.1.4.6 Het College stelt vast dat betrokkene zich niet kan verenigen met het oordeel van de accountantskamer dat de haalbaarheid van de ‘mitigating actions’ onderzocht had moeten worden om te kunnen beoordelen of de jaarrekening op grondslag van continuïteit mocht worden opgesteld. Wat er zij van het betoog van betrokkene dat dit een fundamenteel onjuiste toets is en van zijn interpretatie van de overwegingen van de accountantskamer (in onder meer 4.14.3 van de bestreden uitspraak), niet in geschil is dat de jaarrekening 2012 van Imtech niet op basis van discontinuïteit hoefde te worden opgesteld.
10.1.4.7 De klacht van de curatoren zag blijkens § 11.93 tot 11.99 van het klaagschrift op de controle van de ‘mitigating actions’ die worden genoemd in noot 4 van de toelichting van de jaarrekening 2012 van Imtech. Omdat betrokkene in zijn verklaring bij de jaarrekening 2012 in de paragraaf over het hanteren van de continuïteitsveronderstelling naar deze noot verwijst, berust zijn verklaring (mede) daarop. Als betrokkene de ‘mitigating actions’ kritisch had beoordeeld, dan had hij, zo betogen de curatoren, vastgesteld dat het vergezichten waren die voor elk willekeurig bedrijf van toepassing zijn en dat het slechts ging om algemene opties die vrijwel niet werden geconcretiseerd aan de hand van onderliggende documentatie. De curatoren verwijten betrokkene dat hij bij de uitvoering van zijn controlewerkzaamheden geen voldoende en geschikte controle-informatie heeft verkregen om de plannen van Imtech, hun uitkomsten en hun haalbaarheid te evalueren (NVCOS 570.16, onder b, en 200.17) en dat hij heeft verzuimd om te controleren of de in dat kader benodigde medewerking van derden daadwerkelijk zou kunnen worden verkregen.
10.1.4.8 Het standpunt van betrokkene daarover is in de kern dat hij de haalbaarheid van de ‘mitigating actions’ niet nader hoefde te onderzoeken, omdat vaststond dat er een materiële onzekerheid was over deze mitigerende acties.
10.1.4.9 Het College is van oordeel dat als de bevindingen die uit de evaluatie van de continuïteitsveronderstelling naar voren waren gekomen in de beoordeling van betrokkene inderdaad betekenden dat de haalbaarheid van de ‘mitigating actions’ niet verder hoefde te worden onderzocht, hij dan niet had mogen aanvaarden dat het bestuur van Imtech in noot 4 van de toelichting van de jaarrekening 2012 (blz. 106-107) met betrekking tot ‘mitigating actions’ meedeelde dat:
“In a scenario that future performance and cash flow developments are adverse to current business forecasts, management believes the Group has various options available that
if realised are sufficient[cursivering CBb] to address such adverse circumstances and remedy covenant breaches in this scenario.”
10.1.4.10 Deze mededeling kan niet anders worden opgevat dan als dat in het geval van tegenvallende prestatie- en kasstroomontwikkelingen, de Imtech-groep verschillende mogelijkheden ter beschikking stonden die, indien uitgevoerd, voldoende zouden zijn om dergelijke tegenvallende omstandigheden aan te pakken en schendingen van de convenanten te verhelpen. Die mededeling sluit niet aan bij de werkzaamheden die betrokkene, althans zijn groepsopdrachtteam, met betrekking tot (de haalbaarheid van) ‘mitigating actions’ heeft verricht. De mededeling in noot 4 van de toelichting van de jaarrekening 2012 strookt niet met de inhoud van het ‘going concern’ memorandum van [naam 19] van 14 juni 2013 en het ‘Audit memorandum going concern assumption financial statements 2012’ van 16 juni 2013 van teamleden [naam 32] en [naam 33] . In deze stukken uit het controledossier benadrukt men juist dat (in belangrijke mate) onzeker is of de ‘mitigating actions’ die het management van Imtech voor ogen staan toereikend zullen zijn. Het management van Imtech liet in het memorandum van 17 juni 2013 (blz. 36), zoals de curatoren terecht (in § 11.95 van het klaagschrift) opmerken, over de naast de ‘key mitigating actions’ geïdentificeerde overige ‘mitigating actions’ in feite hetzelfde weten:
“In general, the realization and/or timing of these mitigating actions remains uncertain. This could have a significant impact on the financial implications of these mitigating actions on the forecast 2013/ 2014. The key uncertainties in the realization and timing relate to:
• The disposal value of the division which are identified by management to be potentially disposed;
• Timing of the disposal of this/ these divisions;
• Level, timing and duration of creditor stretching.
• Additional NWC improvements.”
10.1.4.11 Betrokkene had erop moeten aanslaan dat de conclusie in het memorandum van het management van Imtech van 17 juni 2013 (‘mitigating actions’ bieden voldoende zekere oplossingen) niet strookte met de inhoud van dit memorandum (de oplossing door ‘mitigating actions’ is onzeker). De conclusie in het memorandum (‘mitigating actions’ bieden voldoende zekere oplossingen) is overgenomen in noot 4 van de toelichting van de jaarrekening 2012. De bewoordingen van het bestuur van Imtech in noot 4 van de toelichting van de jaarrekening 2012 met betrekking tot ‘mitigating actions’ duidden niet op onzekerheid, zoals betrokkene ter zitting aangaf, maar op de zekerheid dat er werkende oplossingen zouden zijn als prestatie- en kasstroomontwikkelingen zouden tegenvallen. Betrokkene had erop moeten toezien dat de in de jaarrekening in noot 4 gegeven toelichting op de ‘going concern’-veronderstelling niet deze onjuiste en misleidende informatie zou bevatten. Naar het oordeel van het College treft betrokkene daarom het verwijt dat de werkzaamheden ten aanzien van de controle van de continuïteitsveronderstelling in de geconsolideerde jaarrekening 2012 van Imtech onvoldoende zijn geweest.
10.1.4.12 De hogerberoepsgrond van betrokkene slaagt dus niet. Klachtonderdeel h blijft in zoverre, zij het om andere redenen, gegrond.
10.1.4.13 Het College ziet, gezien bovenstaand oordeel, geen aanleiding om aan het Hof van Justitie van de EU prejudiciële vragen te stellen over de uitleg van IAS 1.25 en 1.26. Van daartoe nopende onduidelijkheid is geen sprake.
Methodologische aannames en brongegevens
Bestreden uitspraak
10.2.1
De accountantskamer heeft blijkens 4.14.3 van de bestreden uitspraak beoordeeld of betrokkene voldoende en geschikte controle-informatie heeft vergaard om tot zijn oordeel te kunnen komen dat er geen reden was om de jaarrekening op grondslag van discontinuïteit op te stellen, maar dat wel sprake was van onzekerheden van materieel belang. In 4.14.4 van de bestreden uitspraak overweegt de accountantskamer het volgende:
“Betrokkene heeft bij de beoordeling van de continuïteitsveronderstelling gebruik gemaakt van een memorandum van [naam 19] van 14 juni 2013. [naam 19] heeft in dit memorandum gebruik gemaakt van een Forecast Model van [naam 17] , van 12 juni 2013, en Independent Business Reviews (IBR’s) van [naam 27] ( [naam 27] ). In het memorandum van [naam 19] , dat deel uitmaakt van het controledossier, wordt als volgt geconcludeerd:
[…] (Zie het citaat in 10.1.4.2 van deze uitspraak; CBb)
Uit het dossier blijkt dat betrokkene de relevantie en de redelijkheid van de bevindingen en de conclusies van [naam 19] voor wat betreft het bestaan van een onzekerheid van materieel belang op basis van de aangeleverde brongegevens op deugdelijke wijze heeft geëvalueerd.
Voor wat betreft de brongegevens waarop de conclusie van [naam 19] is gebaseerd dat sprake was van een onzekerheid van materieel belang, maar dat geen aanleiding bestond om de jaarrekening op te maken op grondslag van discontinuïteit, geldt het volgende.
Betrokkene heeft bij de beoordeling van de continuïteitsveronderstelling ook gebruik gemaakt van een notitie van [naam 34] van 13 juni 2013. Daarin is met betrekking tot het cash flow model van Imtech het volgende geconcludeerd:
‘Based on these procedures, we did not identify any technical inconsistencies.However, we did note that certain methodological assumptions may be inconsistent with the underlying business reality of Imtech. Any conclusion as to the appropriateness of these assumptions is not within the scope of our procedures.’
Een nagenoeg gelijke constatering is opgenomen in het memorandum van [naam 19] van 14 juni 2013.
Niet duidelijk is wat betrokkene heeft gedaan met de vermelding in de conclusies van [naam 34] en [naam 19] dat sommige methodologische aannames mogelijk niet overeenstemmen met de onderliggende zakelijke realiteit van Imtech. Ook overigens is niet gebleken dat betrokkene de juistheid en volledigheid van de brongegevens waaronder de gegevens waarop [naam 19] en [naam 34] zich gebaseerd hebben, deugdelijk heeft geëvalueerd. Betrokkene heeft hierdoor gehandeld in strijd met Standaard 620.12.”
Gronden betrokkene (hogerberoepsgrond 11)
10.2.2.1 Betrokkene is het ten eerste niet eens met de overweging van de accountantskamer dat niet duidelijk is wat hij heeft gedaan met de opmerking van [naam 34] en [naam 19] dat sommige methodologische aannames mogelijk niet stroken met de onderliggende zakelijke realiteit van Imtech. Dit betrof onbelangrijke punten, maar is bovendien wel degelijk besproken en gewogen. NVCOS 620 is hier ook niet relevant. Ten tweede voert betrokkene aan dat het oordeel dat de brongegevens niet deugdelijk zijn geëvalueerd, onjuist is en bovendien een uitbreiding van de klacht.
10.2.2.2 De opmerking in de notitie van [naam 34] (‘Technical commentary on cash flow model of Imtech N.V.’) van 13 juni 2013 en in het memorandum van [naam 19] van 14 juni 2013 over de mogelijke inconsistentie ziet volgens betrokkene op onbelangrijke punten. De drie bevindingen gerapporteerd in de notitie betreffen ‘software driven review’, ‘intercompany balances’ en ‘taxes’. De eerste is in dit kader niet relevant, de tweede betrof het feit dat de geprognosticeerde toekomstige ‘intercompany balances’ niet geheel in het model sloten en de derde zag erop dat de ‘timing’ van het betalen van de belastinglasten niet goed in het model was opgenomen. Over de laatste twee bevindingen heeft [naam 19] in het memorandum gerapporteerd. De opmerking in de notitie van [naam 34] is in de paragraaf ‘Conclusions’ van deze notitie opgenomen en heeft ook betrekking op deze twee bevindingen. De notitie van [naam 34] is bestudeerd door de leden van het groepsopdrachtteam die zich bezighielden met werkzaamheden inzake de continuïteitsveronderstelling. Uit de aantekening die op de notitie is gemaakt, blijkt dat de notitie door het team is afgewerkt. De slotconclusie van het memorandum van [naam 19] laat zien dat bedoelde twee bevindingen zijn gewogen. Ze komen daarin niet terug als belangrijk risico. De kern van de onzekerheid lag namelijk in andere, belangrijkere onzekerheden, met name de performance van Imtech Duitsland. Deze konden niet worden opgelost. Het was daarom zinloos om te proberen meer zekerheid te krijgen over de minder belangrijke onzekerheden. De uitkomst zou hetzelfde blijven.
10.2.2.3 De accountantskamer heeft volgens betrokkene over het hoofd gezien dat het groepsopdrachtteam als het gaat om de werkzaamheden van [naam 19] de in NVCOS 620 voorgeschreven werkzaamheden heeft uitgevoerd. Dit is duidelijk vastgelegd in de notitie Report [naam 19] van 17 juni 2013. Daaruit blijkt dat het groepsopdrachtteam de passage over mogelijke inconsistenties heeft besproken en gewogen. De uitkomst van die weging was begrijpelijk. Verder miskent de accountantskamer dat NVCOS 620 alleen relevant is als deskundigheid op een andere gebied dan financiële verslaggeving of controle nodig is om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen. De deskundigheid van [naam 19] was echter niet nodig om te beoordelen of de continuïteitsveronderstelling passend was en ook niet om vast te stellen dat de ‘mitigating actions’ onvoldoende zeker waren om de materiële onzekerheid over het halen van de convenanten weg te nemen. Zoals blijkt uit het ‘Audit Memo Going Concern’, heeft het groepsopdrachtteam dit zelfstandig beoordeeld. Een vermeende niet-naleving van NVCOS 620 is daarom niet aan de orde.
10.2.2.4 De overweging dat hij de juistheid en volledigheid van de brongegevens niet deugdelijk heeft geëvalueerd, vindt betrokkene onbegrijpelijk en onjuist. [naam 34] was gevraagd formules in het cash flow model te beoordelen en had geen brongegevens nodig. [naam 19] heeft de (kasstroom)prognoses en de daarin opgenomen ‘headroom’ en uitkomsten van de convenanten beoordeeld. De brongegevens hiervoor waren de gecontroleerde cijfers over 2012 en de leningsovereenkomsten. Gecontroleerd is of deze brongegevens juist in het ‘Forecast Model’ waren opgenomen en of de cijfers in het Forecast Model aansloten bij de rapportage van [naam 19] (zie notitie Report [naam 19] ). De accountantskamer is bovendien buiten de klacht getreden door de juistheid en volledigheid van de evaluatie van de brongegevens te beoordelen. Dit was geen onderwerp van het debat.
Standpunt curatoren
10.2.3.1 De curatoren stellen zich, samengevat, op het standpunt dat uit het controledossier niet blijkt dat en hoe betrokkene de opmerking van [naam 34] en [naam 19] over mogelijke inconsistenties heeft gewogen en beoordeeld. Ook voeren zij aan dat betrokkene de brongegevens die zij gebruikten onvoldoende heeft geëvalueerd.
10.2.3.2 Uit het controledossier blijkt volgens de curatoren niet dat betrokkene of iemand uit zijn team de conclusie van [naam 34] over de mogelijke inconsistentie heeft besproken of dat aanvullende controlewerkzaamheden zijn uitgevoerd. De opmerkingen zouden onbelangrijk zijn, maar [naam 34] maakte ze naar eigen zeggen, omdat ze nuttig konden zijn voor het groepsopdrachtteam. In het controledossier is niet vastgelegd waarom de opmerkingen onbelangrijk waren. Alleen al daarom gaat het door betrokkene gestelde niet op. [naam 19] maakte dezelfde opmerking over de mogelijke inconsistentie na onderzoek naar het prognosemodel.
10.2.3.3 Het groepsopdrachtteam heeft in het ‘Audit Memo Going Concern’ geen aandacht geschonken aan de opmerkingen van [naam 34] en [naam 19] . In een notitie over de vraag of van de door de deskundige uitgevoerde werkzaamheden gebruik kan worden gemaakt, is vermeld:
“ [naam 19] [ [naam 19] ] included some detailed comments in their memo. We reviewed these comments, discussed them with [naam 19] -team and concluded that their conclusions reached are acceptable for the agreed scope and our needs.”
Deze passage slaat volgens betrokkene ook op de opmerkingen van [naam 19] over de methodologische aannames, maar de notitie biedt volgens de curatoren geen bewijs dat deze opmerkingen zijn besproken, wat er is besproken, hoe de opmerkingen zijn gewogen en op welke gronden is geconcludeerd dat ze op ondergeschikte punten slaan. Betrokkene kon niet op basis van deze notitie tot die conclusie komen. Uit het controledossier blijkt zelfs dat hij deze notitie niet heeft beoordeeld. Er was alle aanleiding om de opmerkingen van [naam 34] en [naam 19] op te volgen, omdat ze impact hebben op de beschikbare liquiditeit. [naam 19] had het seizoenspatroon van het netto-werkkapitaal (NWC) als ‘key risk’ aangemerkt en na een ‘sensitivity’ analyse geconcludeerd dat Imtech mogelijk al in het eerste kwartaal van 2014 niet over genoeg liquiditeitsruimte (‘headroom’) zou beschikken om de fluctuaties in haar NWC op te vangen. De stelling van betrokkene dat NVCOS 620 niet van toepassing is, omdat hij de deskundigheid van [naam 19] niet nodig had om de continuïteitsveronderstelling te beoordelen, staat haaks op de feiten. Hij heeft [naam 19] ingeschakeld om de betrouwbaarheid van de prognoses en onderliggende veronderstellingen te beoordelen.
10.2.3.4 Betrokkene heeft ook aangevoerd dat [naam 34] geen brongegevens nodig had om de rekenkundige en technische nauwkeurigheid van de gebruikte formules in het prognosemodel te beoordelen, maar vergeet dat hij op grond van NVCOS 620.12, aanhef en onder c, ook zelf de relevantie, volledigheid en accuraatheid van de onderliggende veronderstellingen moest beoordelen. Wat betreft zijn stelling over [naam 19] wijzen de curatoren erop dat uit het controledossier niet blijkt dat betrokkene de relevantie, volledigheid en accuraatheid van de gebruikte maandelijkse EBITDA- en NWC-cijfers uit 2011 en 2012 heeft geëvalueerd, terwijl het seizoenspatroon van de verwachte EBITDA en NWC juist als ‘key risk’ in de prognoses was aangemerkt. Bovendien waren niet alleen de prognoses als brongegevens gebruikt, maar ook de IBR-rapporten van [naam 27] . Niet gebleken is dat betrokkene de inhoud daarvan deugdelijk heeft geëvalueerd. De accountantskamer is ook niet buiten de klacht getreden. De curatoren verweten betrokkene dat hij geen voldoende en geschikte controle-informatie heeft verkregen. Hij moest vaststellen of de werkzaamheden van de door hem ingeschakelde deskundigen toereikend waren voor de controle en of de uitkomsten hiervan als toereikende controle-informatie konden worden beschouwd. Op grond van NVCOS 620.12 hoort daar ook bij het beoordelen van de relevantie, volledigheid en accuraatheid van de brongegevens die de deskundigen hebben gebruikt. De beslissing was niet onverwacht. Tijdens de zitting is de verantwoordelijkheid van het groepsopdrachtteam voor het beoordelen van de betrouwbaarheid van de door de ingeschakelde deskundigen gebruikte informatie uitgebreid besproken.
Beoordeling door het College
10.2.4.1 Het College stelt voorop dat niet in geschil is het oordeel van de accountantskamer dat uit het dossier blijkt dat betrokkene de relevantie en de redelijkheid van de bevindingen en de conclusies van [naam 19] voor wat betreft het bestaan van een onzekerheid van materieel belang op basis van de aangeleverde brongegevens op deugdelijke wijze heeft geëvalueerd. Het verwijt dat de accountantskamer betrokkene maakt, is tweeledig. Ten eerste is volgens de accountantskamer niet duidelijk wat hij heeft gedaan met de vermelding in de conclusie van de notitie van 13 juni 2013 van [naam 34] en in het memorandum van 14 juni 2013 van [naam 19] dat sommige methodologische aannames mogelijk niet overeenstemmen met de onderliggende zakelijke realiteit van Imtech. Ten tweede is volgens de accountantskamer niet gebleken dat betrokkene de juistheid en volledigheid van de brongegevens, waaronder de gegevens waarop [naam 19] en [naam 34] zich hebben gebaseerd, deugdelijk heeft geëvalueerd.
10.2.4.2 Over het eerste verwijt voert betrokkene aan dat de opmerking in de notities van [naam 19] en [naam 34] , dat “certain methodological assumptions may be inconsistent with the underlying business reality of Imtech”, betrekking had op onbelangrijke punten. Er is niet naar ondergeschikte punten gekeken, omdat er volgens hem belangrijkere onzekerheden waren, zoals met name de onzekerheden over de ‘performance’ van Imtech Duitsland. Deze onzekerheden betekenden dat de door [naam 19] gesignaleerde punten niet relevant waren. Het College acht dit betoog aannemelijk. Uit de ‘Findings’ en ‘detailed comments’ in de notitie ‘Report [naam 19] ’ van 17 juni 2013 (blz. 3), waar betrokkene onder andere op heeft gewezen, blijkt dat de bevindingen van [naam 19] binnen het opdrachtteam zijn besproken en gewogen. Dit betrof ook de methodologische aannames. Met betrekking tot de notitie van [naam 34] blijkt uit de door betrokkene overgelegde stukken uit het controledossier (B-125 en B-126) dat deze notitie binnen het opdrachtteam is besproken en ook dat [naam 19] voor haar werkzaamheden van dit stuk gebruik heeft gemaakt. Het College acht ook hier aannemelijk dat de opmerking geen betrekking had op belangrijke punten. De opmerking komt ook niet terug in de slotconclusie van de notitie. Dit, terwijl de conclusie dat er ernstige onzekerheden van materieel belang waren, wel is verwoord in het ‘Audit Memo Going Concern’ van het opdrachtteam. Het verwijt ten aanzien van de methodologische aannames is ten onrechte gemaakt.
10.2.4.3 Over het tweede verwijt is volgens betrokkene niet geklaagd. Dit betoog slaagt. De curatoren hebben niet aangewezen waar zij in het klaagschrift of in het daaropvolgende schriftelijke debat precies hebben gesteld dat betrokkene (ook) dit verwijt moet worden gemaakt. Zij hebben verwezen naar het (algemene) verwijt aan betrokkene in § 11.3 van het klaagschrift dat hij geen voldoende en geschikte controle-informatie heeft verkregen ten aanzien van de door Imtech in de jaarrekening gehanteerde continuïteitsveronderstelling. Dit houdt volgens de curatoren ook in dat betrokkene had moeten vaststellen of de werkzaamheden van de door hem ingeschakelde deskundigen toereikend waren voor de controle en of de uitkomsten hiervan als toereikende controle-informatie konden worden beschouwd. Het College ziet niet in dat betrokkene hieruit of uit het daarop volgende schriftelijke debat had moeten begrijpen dat hem ook het specifieke verwijt werd gemaakt over het niet deugdelijk evalueren van de juistheid en volledigheid van de door [naam 34] en [naam 19] (als deskundigen) gebruikte brongegevens.
Voor zover klachtonderdeel h om deze reden gegrond is verklaard, is ook dat ten onrechte gebeurd.
10.2.4.4 De hogerberoepsgrond van betrokkene slaagt. Klachtonderdeel h is in zoverre ongegrond.
Niet beoordeeld verwijt
Bestreden uitspraak
10.3.1
Voor de weergave van het oordeel van de accountantskamer over klachtonderdeel h verwijst het College naar 10.1.1 van deze uitspraak. De curatoren stellen in hoger beroep aan de orde dat de accountantskamer een verwijt niet heeft beoordeeld.
Gronden curatoren (hogerberoepsgrond 4)
10.3.2.1 De curatoren wijzen erop dat zij in eerste aanleg ook hebben aangevoerd dat betrokkene bij het controleren van de continuïteitsveronderstelling geen aandacht had voor de ‘letter of comfort’ van 26 april 2013, waarmee Imtech zich ertoe had verbonden om tot
€ 150 miljoen aan financiering te verstrekken om te voorkomen dat Imtech Duitsland het faillissement zou moeten aanvragen. Dit verwijt is ten onrechte niet beoordeeld.
10.3.2.2 De curatoren voeren aan dat uit het controledossier niet blijkt dat betrokkene aandacht heeft besteed aan de ‘letter of comfort’. Dit vinden zij onbegrijpelijk en verwijtbaar. De Duitse accountant wees expliciet op dit document. Hij wilde zelfs de enkelvoudige jaarrekening van dat groepsonderdeel niet aftekenen, omdat hij niet kon beoordelen of Imtech wel aan haar verplichting kon voldoen. In een aantekening op de stukken van de Duitse accountant verwees een [naam 4] -medewerker ( [naam 14] ) ook naar het dossieronderdeel over de controle van de continuïteitsveronderstelling. De Raad van Bestuur van Imtech was van mening dat er door de onzekerheid over het herstel van de divisie Duitsland & Oost-Europa een materiële onzekerheid was of de onderneming kon worden voortgezet. Bij uitblijvend herstel was een beroep op de ‘letter of comfort’ niet uitgesloten. Betrokkene had aan de brief aandacht moeten besteden, door zich bijvoorbeeld af te vragen of Imtech wel tot € 150 miljoen beschikbaar kon stellen, of daarmee een faillissementsaanvraag van Imtech Duitsland viel af te wenden, en zo niet, voor welk bedrag schuldeisers Imtech konden aanspreken en of daar de middelen voor waren. Ook had hij zich moeten afvragen hoeveel er nodig was om Imtech Duitsland te herkapitaliseren en of dan ook Imtech Polen moest worden geherkapitaliseerd. Zulke vragen heeft hij zich echter niet gesteld. In onderdeel 3.4.3 van het dossier over de controle van de continuïteitsveronderstelling staat geen enkele opmerking over de ‘letter of comfort’, de verstrekte garanties en de voorgenomen en benodigde herkapitalisatie van Imtech Duitsland en/of Imtech Polen. De ‘letter of comfort’ is niet in het controledossier opgenomen. Ook ontbreekt een overzicht van de verstrekte ‘parent company warranties’. Er is alleen een overzicht van de verstrekte bankgaranties, maar op basis daarvan kan, zonder nadere toelichting in het dossier, niet worden vastgesteld voor welk bedrag Imtech Duitsland eind 2012 bankgaranties heeft verstrekt waarvoor Imtech hoofdelijk aansprakelijk was.
10.3.2.3 Volgens de curatoren heeft betrokkene NVCOS 200.15, NVCOS 570.16 en 570.17 en NVCOS 230.8 niet nageleefd en heeft hij de controle van deze post niet uitgevoerd in overeenstemming met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag. De accountantskamer had klachtonderdeel h ook op dit punt gegrond moeten verklaren.
Standpunt betrokkene
10.3.3.1 Betrokkene heeft, samengevat, naar voren gebracht dat de ‘letter of comfort’ die Imtech op 26 april 2013 aan Imtech Duitsland verstrekte een maximum kende van € 150 miljoen en eindigde wanneer de herkapitalisatie van Imtech Duitsland zou plaatsvinden, maar uiterlijk op 31 december 2014. Volgens betrokkene heeft de accountantskamer terecht geoordeeld dat de ‘letter of comfort’ geen gebeurtenis was met gevolgen van enig belang voor de continuïteit, of die anderszins belangrijke financiële gevolgen had. Het wel of niet trekken op de ‘letter of comfort’ zou de geconsolideerde kasstromen niet beïnvloeden en het zou geen effect hebben op de liquide middelen waarover Imtech en de groep konden beschikken. Het zou daarom geen gevolgen hebben voor de continuïteit van Imtech of tot verliezen leiden. Al om deze reden is deze hogerberoepsgrond van de curatoren ongegrond. Hun stellingen komen erop neer dat het waarschijnlijk was dat een beroep op de ‘letter of comfort’ zou worden gedaan, maar dat is onjuist. De plannen van het management hielden in dat de activiteiten van alle groepsonderdelen, waaronder die van Imtech Duitsland, zouden worden voortgezet. Uit de beoordeling van de prognoses bleek dat Imtech ruimschoots in staat was om de voortzetting van de activiteiten van lmtech Duitsland te financieren, zodat onwaarschijnlijk was dat op de ‘letter of comfort’ een beroep zou worden gedaan. Voorwaarde was wel dat de aandelenemissie zou slagen en dat Imtech in 2014 haar convenanten zou halen. Daarop had de ‘letter of comfort’ (en een beroep daarop) echter geen invloed. Deze vormde dus geen oorzaak van materiële onzekerheid over de continuïteit en hoefde dan ook niet te worden toegelicht. De curatoren miskennen ook dat Imtech in staat was om aan de ‘letter of comfort’ te voldoen als daarop een beroep zou worden gedaan. De ‘letter of comfort’ eindigde wanneer de herkapitalisatie zou plaatsvinden. Die vond eind december 2013 plaats. Imtech verloor daarbij niet de beschikking over liquide middelen.
10.3.3.2 Betrokkene licht nader toe dat het standpunt over de ‘letter of comfort’ is beoordeeld in 4.8.2 van de bestreden uitspraak (over klachtonderdeel a), waarin is overwogen dat interne schulden en vorderingen elkaar opheffen, en in 4.15.4 van de bestreden uitspraak (klachtonderdeel i). De constateringen daar betekenen ook dat deze brief geen effect heeft op de continuïteit, wat de kern is van het verwijt in klachtonderdeel h. De door de curatoren genoemde omstandigheden op grond waarvan er aandacht had moeten zijn voor de ‘letter of comfort’ zijn onjuist of voor de controle van de continuïteitsveronderstelling niet relevant. De curatoren maken ook niet duidelijk op grond van welke regelgeving dat had gemoeten. Dat er omstandigheden zijn die (in)direct iets van doen hebben met de ‘letter of comfort’, de jaarrekeningcontrole of de financiële positie van Imtech, wil nog niet zeggen dat dit document een rol moet spelen bij de controle van de continuïteitsveronderstelling.
Beoordeling door het College
10.3.4.1 Het College stelt vast dat klachtonderdeel h blijkens het klaagschrift ook zag op de garanties die Imtech aan Imtech Duitsland heeft afgegeven. De curatoren stelden zich op het standpunt dat de door Imtech (in de ‘letter of comfort’ van 26 april 2013) aan Imtech Duitsland verstrekte garantie van € 150 miljoen en de vraag of en in welke mate Imtech Duitsland daar een beroep op zou doen, en in hoeverre Imtech dan in staat zou zijn om aan deze betalingsverplichting te voldoen, in het kader van de controle van de gehanteerde continuïteitsveronderstelling niet afdoende aan de orde is gekomen (zie § 11.190 van het klaagschrift). Van een nieuw verwijt in hoger beroep is geen sprake. Bij de beoordeling van klachtonderdeel h is de accountantskamer niet op dit verwijt ingegaan.
10.3.4.2 Het College is van oordeel dat betrokkene voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij het beoordelen van de gehanteerde continuïteitsveronderstelling geen bijzondere aandacht aan de ‘letter of comfort’ hoefde te worden geschonken, omdat de onderwerpen die volgens de curatoren onvoldoende aan de orde zijn gekomen - namelijk de in die brief gegeven garantie van € 150 miljoen en wat het financieel kan betekenen als deze wordt ingeroepen - voor de continuïteitsveronderstelling niet relevant waren. De ‘letter of comfort’ gold tot “the completion of the contemplated recapitalization (by way of shareholder loans, increase of the capital contributions or otherwise) of Imtech Deutschland GmbH & Co KG, however not later than 31 December 2014.” De (geconsolideerde) jaarrekening 2012 kon (en moest) naar het oordeel van betrokkene, vanwege die op handen zijnde herkapitalisatie en de ten behoeve van de groep afgegeven ‘waivers’, op basis van continuïteit worden opgesteld, met dien verstande dat er gerede twijfel was aan (of ernstige onzekerheid was gesignaleerd over) de mogelijkheid tot voortzetting (op de langere termijn) van de Imtech-groep als geheel. Betrokkene kon er echter van uitgaan dat bij ‘going concern’ - dat wil zeggen, na een geslaagde aandelenemissie en het voortzetten van de financiering door de banken - de schulden zouden worden voldaan. Het inroepen van de ‘letter of comfort’ zou, zoals betrokkene ook aangeeft, niet de oorzaak zijn van het intreden van (gesignaleerde) materiële onzekerheden, maar eerder het gevolg daarvan. In zoverre draaien de curatoren oorzaak en gevolg om. Er bestond dan ook geen aanleiding om op groepsniveau in het kader van de beoordeling van de continuïteitsveronderstelling in het bijzonder aandacht te besteden aan de ‘letter of comfort’. Aan de gesignaleerde materiële onzekerheden zou dat geen verandering brengen.
10.3.4.3 Het College onderschrijft dat het door Imtech aan Imtech Duitsland afgeven van de ‘letter of comfort’ geen gebeurtenis na balansdatum was die informatie gaf over de financiële situatie van Imtech op 31 december 2012, zodat hierin geen aanleiding hoefde te bestaan in de jaarrekening een toelichting op te nemen. Verder betrof de ‘letter of comfort’ geen in rechte afdwingbare verplichting, zodat vermelding evenmin op die grond hoefde plaats te vinden. Niet gebleken is dat de balans per 31 december 2012 onjuist was.
10.3.4.4 Deze hogerberoepsgrond van de curatoren leidt derhalve niet tot een gegrond verwijt.
Conclusie ten aanzien van klachtonderdeel h
10.4
De hogerberoepsgrond van betrokkene slaagt voor wat betreft het verwijt over, kortweg, de opmerkingen over sommige methodologische aannames en de evaluatie van de juistheid en volledigheid van de brongegevens. Klachtonderdeel h blijft echter gegrond voor wat betreft het verwijt over de ‘mitigating actions’, om de redenen die hiervoor uiteen zijn gezet. De hogerberoepsgrond van de curatoren slaagt niet.
Klachtonderdeel i
Klachtonderdeel i houdt het verwijt in dat betrokkene onvoldoende controlewerkzaamheden heeft verricht ten aanzien van de niet uit de balans blijkende verplichtingen van Imtech. Dit verwijt ziet op de controle van de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening 2012 van Imtech.
Bestreden uitspraak
11.1
Klachtonderdeel i is ongegrond verklaard. In 4.15.3 en 4.15.4 van de bestreden uitspraak overweegt de accountantskamer het volgende:
“4.15.3 Voor de beoordeling van hoe is omgegaan met de niet uit de balans blijkende verplichtingen zijn de artikelen 2:376 en 2:392, eerste lid, aanhef en onder g (oud) BW van belang. Artikel 2:376 BW luidt als volgt:
‘Heeft de rechtspersoon zich aansprakelijk gesteld voor schulden van anderen of loopt hij nog risico voor verdisconteerde wissels of chèques, dan worden de daaruit voortvloeiende verplichtingen, voor zover daarvoor op de balans geen voorzieningen zijn opgenomen, vermeld en ingedeeld naar de vorm der geboden zekerheid. Afzonderlijk worden vermeld de verplichtingen die ten behoeve van groepsmaatschappijen zijn aangegaan.’
De tekst van artikel 2:392, eerste lid, aanhef en onder g, BW luidde ten tijde van deze controle als volgt:
‘Het bestuur voegt de volgende gegevens toe aan de jaarrekening en het jaarverslag:
g. een opgave van de gebeurtenissen na de balansdatum met belangrijke financiële gevolgen voor de rechtspersoon en de in zijn geconsolideerde jaarrekening betrokken maatschappijen tezamen, onder mededeling van de omvang van die gevolgen.’
De externe accountant dient te onderzoeken of de enkelvoudige jaarrekening voldoet aan deze bepalingen.
4.15.4.
Dit klachtonderdeel richt zich met name op hetgeen niet in note 14 van de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening is opgenomen, namelijk de risico’s met betrekking tot Duitsland en Polen. Het gaat volgens klagers om:
a. de ‘Letter of Comfort’ die op 26 april 2013 ten behoeve van Duitsland is afgegeven;
b. de mogelijke gevolgen van het negatieve eigen vermogen bij Polen, namelijk dat (aanzienlijke) bijstortingen nodig zijn om een faillissement te voorkomen;
c. mogelijke dividendterugbetaling aan Duitsland ter grootte van € 70.000.000, welke dividenden over 2010 en 2011 zijn uitgekeerd, maar waarvoor nu blijkt door de onregelmatigheden geen ruimte te zijn, en
d. de overige aan Duitsland verstrekte garanties die nodig waren gezien de zwakke financiële positie van Duitsland.
De Letter of comfort is na balansdatum afgegeven door Royal Imtech aan haar 100% dochtermaatschappij Imtech Duitsland. In deze overeenkomst is aangegeven dat Royal Imtech financiering tot een maximumbedrag van € 150.000.000 zal verstrekken indien dat nodig is voor het voortbestaan van Imtech Duitsland. Ook is aangegeven dat deze ‘internal comfort letter’ niet leidt tot claims of verplichtingen tegenover crediteuren van Imtech Duitsland.
De Accountantskamer is van oordeel dat, waar artikel 2:392, eerste lid, aanhef en onder g BW sprak over het in de overige gegevens bij de jaarrekening en het jaarverslag opnemen van gebeurtenissen voor de gezamenlijkheid van de rechtspersoon en de in de consolidatie betrokken maatschappijen, de ‘internal comfort letter’ niet leidt tot belangrijke financiële gevolgen voor deze entiteiten tezamen. In de consolidatie vallen immers eventuele vorderingen en schulden die voortvloeien uit deze letter of comfort tegen elkaar weg.
Voor de andere drie onderdelen van dit klachtonderdeel hebben klagers, tegenover het verweer van betrokkenen, onvoldoende onderbouwd dat de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening voor wat betreft de niet uit de balans blijkende verplichtingen van Imtech niet voldeed aan de daarvoor geldende wettelijke voorschriften.”
Gronden curatoren (hogerberoepsgrond 5)
11.2.1
Volgens de curatoren treft betrokkene het verwijt dat hij onvoldoende controlewerkzaamheden heeft verricht en onvoldoende controle-informatie heeft verkregen over de niet uit de balans blijkende verplichtingen van Imtech, zoals in de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening 2012 vermeld. Hij heeft niet onderkend dat de ‘letter of comfort’ in de toelichting op de enkelvoudige jaarrekening 2012 moest worden vermeld en in het controledossier moest worden opgenomen. Ook heeft hij niet onderkend dat de door Imtech verstrekte ‘parent company warranties’ en de door groepsonderdelen verstrekte ‘bank guarantees’, waarvoor Imtech hoofdelijk aansprakelijk was, niet goed in de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening 2012 zijn vermeld. Verder heeft hij ontoereikende controlewerkzaamheden verricht en onvoldoende controle-informatie verkregen over deze garanties en zijn bevindingen niet deugdelijk gedocumenteerd. Deze klacht is ten onrechte ongegrond verklaard.
11.2.2
De accountantskamer beschouwt de ‘letter of comfort’ ten onrechte als een gebeurtenis na balansdatum die geen nadere informatie geeft over de feitelijke situatie van Imtech op de balansdatum, zoals bedoeld in RJ 160.103 (editie 2011). De brief is echter niet los te zien van de afboekingen bij Imtech Polen van € 150 miljoen, de daardoor oninbare cash pool vordering van Imtech Duitsland van € 102 miljoen, en de afboekingen bij Imtech Duitsland van € 220 miljoen. De situatie van ‘Zahlungsunfähigkeit’ en ‘Überschuldnung’ bestond al op de balansdatum. De afboekingen hadden immers betrekking op het boekjaar 2012 en eerder. De oninbaarheid van de rekening-courant vordering daarmee ook. De ‘letter of comfort’, en de reden waarom deze is verstrekt, gaf daarom nadere informatie over de feitelijke situatie op de balansdatum. Op grond van artikel 2:381, eerste lid, van het BW hoorde Imtech de ‘letter of comfort’ (en met name de reden waarom deze is verstrekt) als een belangrijke financiële verplichting jegens Imtech Duitsland voor een aantal toekomstige jaren in de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening 2012 te vermelden. Betrokkene heeft dat niet onderkend.
11.2.3
In de toelichting op de jaarrekening had ook de volgende in RJ 252.509 genoemde informatie moeten staan: een schatting van het financiële effect van de ‘letter of comfort’, een indicatie van de onzekerheden met betrekking tot het bedrag of het moment van uitstroom, en de mogelijkheid van een vergoeding. Het was immers niet zeer onwaarschijnlijk dat Imtech Duitsland zich op de brief zou beroepen. De brief was verstrekt om te voorkomen dat men het faillissement van Imtech Duitsland moest aanvragen. Er was volgens het bestuur van Imtech een materiële onzekerheid over de continuïteit van de onderneming, voornamelijk gelegen in de onzekerheid over het verwachte herstel van de divisie Duitsland & Oost-Europa. Betrokkene heeft dat niet onderkend.
11.2.4
De accountantskamer heeft miskend dat de ‘letter of comfort’, zelfs als deze geen nadere informatie zou geven over de situatie van Imtech op balansdatum, op grond van artikel 2:362, eerste en vierde lid, van het BW nog steeds in de toelichting op de enkelvoudige jaarrekening had moeten worden vermeld om gebruikers inzicht te verschaffen in het vermogen, resultaat, de solvabiliteit en liquiditeit. Imtech was van plan om met een claimemissie van € 500 miljoen aandeelhouders aan te spreken om haar vermogen te versterken, wat nodig was door de onzekere situatie bij het verlieslatende Imtech Duitsland. Juist daarom was de ‘letter of comfort’ van significante betekenis. Voor gebruikers van de jaarrekening waren ook de gevolgen van uitblijvend herstel van Imtech Duitsland en een beroep op de ‘letter of comfort’ uiterst relevant. Betrokkene had erop moeten toezien dat de achtergrond en financiële gevolgen van de ‘letter of comfort’ in ieder geval in de toelichting op de enkelvoudige jaarrekening waren vermeld. Ten onrechte is geoordeeld dat de ‘letter of comfort’ daar niet hoefde te worden vermeld.
11.2.5
De curatoren bestrijden dat de ‘parent company warranties’ van Imtech en de ‘bank guarantees’ van deelnemingen, waarvoor Imtech hoofdelijk aansprakelijk was, in de enkelvoudige jaarrekening adequaat zijn toegelicht, althans dat zij het tegendeel niet aannemelijk hebben gemaakt. De materiële onzekerheid over het kunnen voortzetten van de onderneming betekent dat het niet langer zeer onwaarschijnlijk was dat Imtech op haar verplichtingen zou worden aangesproken. Daarom volstond het niet deze garanties te noemen, maar had zij ook de in RJ 252.509 genoemde informatie in de toelichting moeten opnemen. Ook moest zij op grond van artikel 2:376 van het BW vermelden voor welke groepsmaatschappijen de garanties waren verstrekt, met voor iedere maatschappij het bedrag per soort garantie. Betrokkene heeft dit niet onderkend.
11.2.6
Betrokkene heeft onvoldoende gedaan als het gaat om de vermelding van de niet uit de balans blijkende verplichtingen in de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening 2012. Hij heeft in strijd gehandeld met (in ieder geval) NVCOS 200.15, 315.3 en 300.11, 200.3, 200.17 en 500.6, en de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag, zoals bedoeld in A-100.4, onder c en e, van de VGC.
Standpunt betrokkene
11.3.1
Betrokkene voert, samengevat, aan dat de ‘letter of comfort’ een gebeurtenis na balansdatum was die geen nadere informatie gaf over de situatie op balansdatum en die geen belangrijke financiële gevolgen had. Deze brief hoefde niet in de jaarrekening of de overige gegevens te worden vermeld. De curatoren doen in hoger beroep alsof de klacht anders luidde en breiden deze uit. Zij betogen nu dat het vanwege de onzekere situatie bij Imtech Duitsland voor gebruikers van de jaarrekening van belang was om te weten wat de gevolgen zouden zijn voor Imtech als enkelvoudig rechtspersoon als het verwachte herstel van Imtech Duitsland zou uitblijven. Dan zou volgens hen een beroep op de ‘letter of comfort’ worden gedaan en zou niet zeer onwaarschijnlijk zijn dat Imtech zou worden aangesproken op de door de banken afgegeven garanties. Dit betoog miskent echter de feiten en het verslaggevingskader. Het plan van Imtech was om alle groepsmaatschappijen, waaronder Imtech Duitsland, voort te zetten en zij had de middelen om dit te financieren als de aandelenemissie zou slagen en de financiers de financiering van Imtech zouden continueren, ook bij het uitblijven van het verwachte herstel van Imtech Duitsland. Er was slechts een materiële onzekerheid over de financiering omdat onzeker was of Imtech aan haar convenanten zou voldoen. De jaarrekening was op basis van continuïteitsveronderstelling opgesteld, waarbij een beroep op de ‘letter of comfort’ niet nodig zou zijn en geen belangrijke financiële gevolgen zou hebben. Een beroep op de ‘letter of comfort’ of garanties zou pas nodig zijn bij discontinuïteit van Imtech, wat een gevolg zou zijn, maar niet de oorzaak van discontinuïteit. De gevolgen van discontinuïteit hoeven niet te worden toegelicht in een jaarrekening op basis van continuïteitsveronderstelling, aangezien dit niet verplicht is (of was) volgens IAS 1.25-26, RJ 170 of enige andere bepaling in titel 9, boek 2 van het BW of de RJ. Het verslaggevingskader eist wel dat materiële onzekerheden over de continuïteit worden toegelicht, maar niet de gevolgen van discontinuïteit.
11.3.2
De ‘letter of comfort’ is na balansdatum afgegeven (op 26 april 2013) en geeft daarom al geen nadere informatie over de situatie op balansdatum, aldus betrokkene. Er bestond op 31 december 2012 ook geen verplichting voor Imtech om deze brief af te geven. De verplichtingen die zij op zich had genomen, ontstonden door afgifte van de brief en niet eerder. Imtech Duitsland verkeerde op 31 december 2012 bovendien niet in een toestand van ‘Zahlungsunfähigkeit’ en/of ‘Überschuldnung’. Dit is niet onderbouwd. Overigens had de ‘letter of comfort’, als de stelling van de curatoren juist zou zijn, niet in de toelichting moeten worden genoemd, maar moeten worden verwerkt. Dit had niet tot aanpassing van de bedragen in de enkelvoudige jaarrekening geleid, omdat de deelneming in Imtech Duitsland was verantwoord tegen netto vermogenswaarde.
11.3.3
De stelling dat Imtech de ‘letter of comfort’ op grond van artikel 2:381, eerste lid, van het BW in de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening moest vermelden, is nieuw en ongegrond. Dit artikel ziet op belangrijke verplichtingen die op balansdatum bestaan, maar waarbij prestatie en contraprestatie na balansdatum liggen. De brief bestond echter niet op balansdatum en was een eenzijdige rechtshandeling. De regel dat een voorwaardelijke verplichting in de toelichting moet worden vermeld, geldt pas sinds 2015 (vanaf verslagjaar 2016).
11.3.4
Volgens de curatoren moest de informatie uit RJ 252.509 in de toelichting op de enkelvoudige jaarrekening worden opgenomen, omdat het niet zeer onwaarschijnlijk was dat Imtech Duitsland een beroep op de ‘letter of comfort’ zou doen. Ook deze richtlijn geldt echter alleen voor verplichtingen die op balansdatum bestonden, waarvan geen sprake was. De omstandigheden die de curatoren noemen zijn daarom irrelevant.
11.3.5
De curatoren betogen subsidiair dat de ‘letter of comfort’ op grond van artikel 2:362, eerste en vierde lid, van het BW in de toelichting op de enkelvoudige jaarrekening moest worden vermeld, ook als deze brief geen nadere informatie zou geven over de feitelijke situatie van Imtech op balansdatum. Dat is een uitbreiding van de klacht en bovendien onjuist. Het inzichtsvereiste is alleen gericht op de situatie op balansdatum voor vermogen, solvabiliteit en liquiditeit en op de situatie tijdens het verslagjaar voor het resultaat. Gebeurtenissen na balansdatum met belangrijke financiële gevolgen voor de groep moeten in de ‘Overige gegevens’ worden toegelicht. De curatoren miskennen ook dat bij het voortzetten van de activiteiten een beroep op de ‘letter of comfort’ niet aan de orde was en voor Imtech geen belangrijke gevolgen zou hebben.
11.3.6
Ook onterecht en nieuw is het verwijt dat de ‘letter of comfort’ als significant risico moest worden aangemerkt. De brief kon niet leiden tot een afwijking van materieel belang in de jaarrekening en kon daarom geen significant risico vormen. De brief was ook geen significant risico bij het beoordelen van de continuïteitsveronderstelling. Voor deze beoordeling was de brief niet relevant.
11.3.7
Voor zover de curatoren bestrijden dat zij onvoldoende hebben onderbouwd dat de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening op het punt van de ‘parent company guarantees’ en de bankgarantiefaciliteiten niet aan de wettelijke voorschriften voldeed, voert betrokkene aan dat de klacht alleen zag op ‘parent company guarantees’ die Imtech voor Imtech Duitsland had afgegeven. De curatoren hebben niet weersproken dat zulke garanties op 31 december 2012 niet voor Imtech Duitsland waren afgegeven. Verwijten over alle afgegeven ‘parent company guarantees’ en de bankgarantiefaciliteiten waarvoor Imtech (hoofdelijk) aansprakelijk was, zijn nieuw. Ook is niet eerder geklaagd over het feit dat uit het dossier niet blijkt voor welk bedrag deelnemingen van Imtech bankgaranties hebben verstrekt. De nieuwe verwijten zijn ook ongegrond.
11.3.8
Ook de stelling dat Imtech op grond van artikel 2:376 van het BW moest vermelden voor welke groepsmaatschappijen de garanties waren verstrekt, met voor ieder het bedrag per soort garantie, is een uitbreiding van de klacht, voor zover niet Imtech Duitsland wordt bedoeld. De ‘parent company guarantees’ zijn garanties die opdrachtgevers kunnen aanspreken als de groepsmaatschappij haar verplichtingen niet nakomt. Het merendeel ervan had betrekking op Nederlandse dochtermaatschappijen. Voor projecten van Imtech Duitsland (en Imtech Polen) waren geen ‘parent company guarantees’ afgegeven. Het verwijt is ook ongegrond. Artikel 2:376 van het BW is niet op deze garanties van toepassing.
11.3.9
Het verwijt dat de verstrekte garanties als een significant risico hadden moeten worden aangemerkt, is ook een uitbreiding van de klacht voor zover wordt gedoeld op garanties voor andere groepsmaatschappijen dan Imtech Duitsland. Voor Imtech Duitsland had Imtech geen ‘parent company guarantees’ verstrekt, zodat dit geen significant risico kon zijn.
Beoordeling door het College
11.4.1
Het College constateert dat de curatoren in klachtonderdeel i, zoals dat is geformuleerd in § 12.77 van het klaagschrift, betrokkene verwijten dat hij in het kader van noot 14 bij de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening 2012 van Imtech geen controle-informatie heeft verkregen over: de ‘letter of comfort’ die Imtech ten behoeve van Imtech Duitsland heeft verstrekt, het negatieve eigen vermogen van Imtech Polen en de (on)mogelijkheid van deze entiteit om de schuld aan Imtech Duitsland te voldoen, mogelijke dividendterugbetalingen en mogelijke verplichtingen die uit ‘parent company guarantees’ zouden kunnen voortvloeien. In hoger beroep stellen de curatoren het niet toelichten van de ‘letter of comfort’ en van de ‘parent company guarantees’ aan de orde.
11.4.2
Noot 14 bij de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening (blz. 172) vermeldt het volgende:

“Contingent assets and liabilitiesRoyal Imtech N.V. has issued a declaration of joint and several liability for the majority of its Dutch subsidiaries on the grounds of Article 403 Book 2 of the Netherlands Civil Code. In addition, Royal Imtech N.V. has provided separate guarantees as additional security on behalf of subsidiaries relating to the fulfilment of specifically defined contractual commitments to third parties. These parent company warranties relate to so-called advance payment warranties in the technical contracting sector and purely performance warranties. A large part of these warranties have been given for companies for which the aforementioned declaration of joint and several liability was issued and filed at the Commercial Registry Office. On the balance sheet date the liabilities of these subsidiaries amounted to 1,070 million euro (2011: 865 million euro). Royal Imtech N.V. is also jointly and severally liable for the debts of its subsidiaries by virtue of the credit, senior notes and guarantee facilities. Finally, as the parent company of the fiscal unities with regard to corporate income tax and value added tax Royal Imtech N.V. is severally liable for the tax liabilities of these fiscal unities.

Furthermore, reference is made to note 32 to the consolidated financial statements.”
11.4.3
Wat betreft het verwijt dat de ‘letter of comfort’ niet in de enkelvoudige jaarrekening 2012 van Imtech is toegelicht, volgt het College het betoog van betrokkene. De ‘letter of comfort’, die Imtech op 26 april 2013 ten behoeve van Imtech Duitsland verstrekte, betrof een gebeurtenis na balansdatum die geen nadere informatie gaf over de situatie op balansdatum. Het feit dat de brief is verstrekt, geeft geen informatie over de financiële toestand van Imtech als enkelvoudige rechtspersoon op de balansdatum en is niet onontbeerlijk voor het in artikel 2:362 van het BW bedoelde inzicht omtrent het vermogen en het resultaat, en de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon. Op balansdatum 31 december 2012 bestond deze brief ook niet en een betalingsverplichting zou pas na het verstrekken ervan kunnen intreden indien de voorwaarden daarvoor waren vervuld. Imtech had zich ten doel gesteld Imtech Duitsland te herkapitaliseren. De brief bevestigde dit streven. Voor de vraag of voldoende financiering zou kunnen worden aangetrokken, was de brief niet van belang. Bij voltooiing van de herkapitalisatie (of uiterlijk op 31 december 2014) zou de brief haar geldigheid verliezen (en bij het mislukken daarvan zou de toezegde ondersteuning geen nut meer hebben). De ‘letter of comfort’ hoefde daarom niet te worden vermeld in de enkelvoudige jaarrekening of de ‘Overige gegevens’. De artikelen 2:362 en 2:381 van het BW noopten er om dezelfde reden niet toe deze in de toelichting van de jaarrekening op te nemen. Bovendien wijst betrokkene er terecht op dat de overeenkomst een voorwaardelijke verplichting inhoudt en dat het wettelijke voorschrift om zulke verplichtingen in de toelichting van de jaarrekening te vermelden op dat moment nog niet gold. Dat voorschrift geldt pas sinds 2015. Aangezien het aan Imtech Duitsland verstrekken van de ‘letter of comfort’ geen informatie gaf over de stand van zaken op balansdatum, noopte ook RJ 252.509 niet tot het per balansdatum geven van een nadere toelichting in de enkelvoudige jaarrekening.
11.4.4
Het verwijt dat garanties die door Imtech aan groepsmaatschappijen zijn verstrekt niet zijn vermeld in de toelichting van de jaarrekening 2012, had in eerste aanleg alleen betrekking op de ten behoeve van Imtech Duitsland verstrekte garanties (§ 12.68 e.v. van het klaagschrift onder het kopje ‘Garanties Duitsland algemeen’). Betrokkene heeft hier terecht op gewezen. Voor zover het verwijt in hoger beroep gaat over garanties aan andere groepsmaatschappijen is sprake van een - niet toegestane - uitbreiding van de klacht.
Als het gaat om algemene garanties aan Imtech Duitsland zijn de curatoren van mening (blijkens § 12.68 van het klaagschrift) dat de afboekingen ten laste van Imtech Duitsland er niet alleen voor zorgden dat een ‘letter of comfort’ werd verstrekt (en dat dividenden (uiteindelijk) werden terugbetaald), maar ook dat het risico toenam dat Imtech door derden zou worden aangesproken op de ten behoeve van Imtech Duitsland verstrekte garanties. De afboekingen ten laste van Imtech Duitsland zijn volgens hen ten koste gegaan van het eigen vermogen van die entiteit en van het vermogen - mede door een grote hoeveelheid onzekerheden - om zelfstandig aan alle toekomstige verplichtingen te kunnen voldoen. Het verwijt dat de curatoren maken, mist echter feitelijke grondslag. Tegen hun stelling dat het bedrag van de door Imtech ten behoeve van Imtech Duitsland verstrekte ‘parent company guarantees’ in de enkelvoudige jaarrekening 2012 had moeten worden toegelicht, heeft betrokkene aangevoerd dat er op 31 december 2012 geen ‘parent company guarantees’ waren die Imtech ten behoeve van Imtech Duitsland heeft afgegeven. De curatoren hebben dit niet weersproken.
De hogerberoepsgrond van de curatoren slaagt niet. Klachtonderdeel i blijft ongegrond.
Klachtonderdeel k
Klachtonderdeel k houdt het verwijt in dat betrokkene een goedkeurende accountantsverklaring in het maatschappelijk verkeer heeft gebracht waaraan een deugdelijke grondslag ontbreekt.
Bestreden uitspraak
12.1
De accountantskamer heeft klachtonderdeel k buiten behandeling gelaten, omdat de curatoren voor dit bij repliek aangevoerde klachtonderdeel enkel verwezen naar wat ter onderbouwing van de overige klachtonderdelen was aangevoerd, zodat aan dit klachtonderdeel geen zelfstandige betekenis toekomt (zie 4.17.1 van de bestreden uitspraak).
Gronden curatoren (hogerberoepsgrond 6)
12.2
De curatoren wijzen erop dat de accountantskamer en het College in eerdere tuchtzaken al hebben geoordeeld dat de accountant, gezien de verwijten die hem op meerdere onderdelen van de jaarrekening treffen, geen voldoende en geschikte controle-informatie heeft verkregen waardoor hij een goedkeurende verklaring in het maatschappelijke verkeer heeft gebracht waaraan een deugdelijke grondslag ontbreekt. Een klacht hierover heeft daarom wel degelijk zelfstandige betekenis. Uit de gegrond verklaarde klachtonderdelen blijkt dat betrokkene niet heeft onderkend dat hij op relevante onderdelen van de jaarrekening niet over voldoende en geschikte controle-informatie beschikte om het controlerisico tot een aanvaardbaar laag niveau terug te brengen. In de klachtprocedure tegen de OKB-er heeft de accountantskamer om dezelfde redenen geoordeeld dat de OKB-er, gezien de tekortkomingen in de controle van de jaarrekening 2012 van Imtech, er ten onrechte mee heeft ingestemd dat een goedkeurende verklaring in het maatschappelijk verkeer werd gebracht. Het bestreden oordeel strookt daar niet mee. Dit geldt des te meer als de curatoren in hoger beroep (deels) in het gelijk worden gesteld. De conclusie moet zijn dat betrokkene een goedkeurende verklaring in het maatschappelijk verkeer heeft gebracht waaraan een deugdelijke grondslag ontbrak. Betrokkene moest aan het einde van de controle evalueren of hij voor alle onderdelen van de jaarrekening toereikende controle-informatie had verkregen en het controlerisico naar een aanvaardbaar laag niveau was teruggebracht om daar zijn verklaring bij de jaarrekening op te kunnen baseren. Zijn nalaten is bijzonder kwalijk, omdat het vertrouwen van de stakeholders van Imtech al was beschadigd door de in mei 2013 ‘ingetrokken’ jaarrekening 2011 en de daarbij behorende verklaring. Van hem mocht een hoge(re) mate van zorgvuldigheid worden verwacht, vooral ook omdat Imtech voornemens was om na publicatie en vaststelling van de jaarrekening met een claimemissie van € 500 miljoen een beroep te doen op de aandeelhouders.
Standpunt betrokkene
12.3
Betrokkene voert aan dat hij voldoende en geschikte controle-informatie had om zijn verklaring af te geven en dat de controledocumentatie toereikend was. Zelfs als dat op onderdelen niet het geval zou zijn, dan nog staat niet vast dat bij de jaarrekening ten onrechte een goedkeurende verklaring is afgegeven. De jaarrekening staat als een huis. Er zijn nadien nooit materiële afwijkingen aangetroffen, ook niet door de curatoren na bijna zes jaar onderzoek. Niet voor niets heeft de accountantskamer bij de drie gegrond verklaarde klachtonderdelen opgemerkt dat zij niet heeft vastgesteld dat de jaarrekening materiële afwijkingen bevatte. Ook op de punten die zij hier aan de orde stellen, tonen de curatoren niet aan dat er materiële afwijkingen waren. Ten eerste mocht betrokkene volgens hen niet afgaan op het werk van het groepsopdrachtteam van [naam 20] in verband met ‘prior period errors’. Hij heeft onbetwist gesteld dat uit de goedgekeurde halfjaarrekening 2013 blijkt dat daar van materiële ‘prior period errors’ geen sprake van was. Ten tweede suggereren zij, zonder bewijs, dat afboekingen van begin 2014 op het [naam 7] -project in het verslagjaar 2012 thuishoorden. Tegen de verwerping van dit betoog zijn zij niet opgekomen. Ten derde betoogden zij in eerste aanleg, op basis van tendentieuze rapporten van [naam 35] , dat de goodwill van Nordic en Marine afgewaardeerd moest worden. Tegen het verweer van betrokkene (en rapporten van [naam 36] ) zijn zij ook niet opgekomen. Hun vierde en vijfde grond gaan over de toelichting van de enkelvoudige jaarrekening, maar dat is niet waar de gebruikers op afgingen en is niet relevant voor de oorzaken van het faillissement. De curatoren leggen de verslaggevingsstandaarden en de feiten verkeerd uit. Tot slot leidt gestelde ontoereikende controledocumentatie niet tot een onjuiste jaarrekening, laat staan dat het een oorzaak kan zijn van het faillissement van Imtech. De vraag wanneer voldoende controlewerkzaamheden zijn verricht om een controleverklaring te mogen afgeven, is feitelijk en het antwoord is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De jurisprudentie die de curatoren aanhalen, is niet van toepassing. De curatoren doen ten onrechte voorkomen alsof per definitie geen deugdelijke controleverklaring kan worden afgegeven als onvoldoende controle-informatie is verzameld. Uit recente uitspraken van de accountantskamer blijkt bovendien dat de controleverklaring niet automatisch ondeugdelijk is als de controle niet conform NVCOS is uitgevoerd of als onvoldoende controle-informatie is verzameld of vastgelegd. Betrokkene wijst er ten slotte op dat de accountantskamer klachtonderdeel k buiten behandeling heeft gelaten, omdat de curatoren slechts verwezen naar andere klachtonderdelen en het klachtonderdeel niet onderbouwden met feiten en omstandigheden. Ook in hoger beroep laten zij dit na.
Beoordeling door het College
12.4.1
Klachtonderdeel k is naar het oordeel van het College ten onrechte buiten behandeling gelaten.
Het College overweegt dat betrokkene het noodzakelijk heeft gevonden om in de controleverklaring de aandacht van gebruikers te vestigen op een aangelegenheid die van belang is voor hun begrip van de financiële overzichten. In zijn aan de aandeelhouders van Royal Imtech N.V. gerichte ‘Independent auditor’s report’ (jaarrekening, blz. 174-175), heeft betrokkene een paragraaf gewijd aan ‘Emphasis of uncertainties with respect to the going concern assumption’. Daarin heeft hij nadrukkelijk aandacht gevraagd voor noot 4 bij de geconsolideerde jaarrekening “which indicates the existence of material uncertainties which may cast significant doubt about the entity’s ability to continue as a going concern.” Hiervoor is al aangehaald dat het bestuur van Imtech in noot 4 van de toelichting (jaarrekening, blz. 106-107) meedeelde van mening te zijn dat in het geval van tegenvallende prestatie- en kasstroomontwikkelingen de Imtech-groep verschillende mogelijkheden ter beschikking stonden die, indien uitgevoerd, voldoende zouden zijn om dergelijke tegenvallende omstandigheden aan te pakken en schendingen van de convenanten te verhelpen. Het College heeft bij klachtonderdeel h al vastgesteld dat dit niet is wat uit de door betrokkene verrichte controle is gebleken. De mededelingen van het bestuur van Imtech in de toelichting van de jaarrekening over de haalbaarheid van ‘mitigating actions’ stroken niet met wat uit de controle is gebleken. Uit de controlewerkzaamheden kwam juist naar voren dat (in belangrijke mate) onzeker was of de ‘mitigating actions’ die het bestuur voor ogen stonden toereikend zouden zijn. Betrokkene heeft toegestaan, of in ieder geval niet voorkomen, dat een jaarrekening in het maatschappelijk verkeer is gebracht waarin op het voor de gebruikers wezenlijke punt van de mogelijkheden tot voortzetting van de onderneming mededelingen zijn gecommuniceerd waarvoor geen deugdelijke grondslag bestond. Dit raakt de kern van de taak van de accountant en ook bij uitstek de verantwoordelijkheid van de opdrachtpartner. Betrokkene had gezien de controle-informatie waarover hij beschikte niet voor de in noot 4 opgenomen boodschap mogen tekenen. In de context van een beursgenoteerd bedrijf dat in zwaar weer verkeerde, ging er van bedoelde mededelingen een onjuiste en misleidende suggestie uit. Hij heeft dit onvoldoende onderkend.
Deze hogerberoepsgrond van de curatoren slaagt. Klachtonderdeel k is gegrond.
Maatregel
Bestreden uitspraak
13.1
De aan betrokkene opgelegde maatregel van berisping is in 5.1 en 5.2 van de bestreden uitspraak als volgt gemotiveerd:
“5.1. Omdat de tegen betrokkene ingediende klacht (gedeeltelijk) gegrond is, kan een tuchtrechtelijke maatregel worden opgelegd. De maatregel van berisping is hier passend en geboden. Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene deels niet zorgvuldig heeft gehandeld bij het uitvoeren van de controle. Hij heeft op onderdelen niet in overeenstemming gehandeld met de voor hem geldende vaktechnische en overige beroepsvoorschriften en daarmee niet aan de voor hem relevante wet- en regelgeving voldaan. Betrokkene heeft dan ook gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag, als bedoeld in artikel A-100.4, onder c en e, van de VGC. Betrokkene is tekortgeschoten in het vastleggen van controledocumentatie. Het voorgaande klemt te meer nu Imtech een beursgenoteerde onderneming was met vele aandeelhouders, obligatiehouders, andere schuldeisers en werknemers. Dit gegeven bracht voor betrokkene een bijzondere verantwoordelijkheid mee.
5.2.
Voor fouten als waarvan hier sprake is, is een tijdelijke doorhaling van de inschrijving als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder d, Wtra in beginsel aangewezen. De Accountantskamer ziet in de bijzondere omstandigheden van deze klacht aanleiding om in dit geval te volstaan met oplegging van de maatregel van berisping. Hiertoe is van belang dat sprake is van verschillende, met elkaar samenhangende en elkaar opvolgende, zeer omvangrijke klachten met betrekking tot controles van dezelfde onderneming.”
Gronden betrokkene (hogerberoepsgrond 13)
13.2
Betrokkene beschrijft zichzelf als een gedreven, integere en inhoudelijk sterke accountant, die deze controle naar eer en geweten heeft uitgevoerd en alle mogelijke middelen heeft ingezet om de controle op een goede manier te doen en af te ronden. Het beeld dat de curatoren van de controle en van hem schetsen vindt hij onjuist en afbreuk doen aan de professionele wijze waarop hij de controle heeft uitgevoerd. Dit is de derde (zeer omvangrijke) tuchtklacht die de curatoren tegen hem hebben ingediend. In verhouding tot de gegrond verklaarde verwijten is de maatregel van berisping te zwaar. Betrokkene staat achter zijn controle en is van mening dat de drie (slechts) op specifieke deelonderwerpen gegrond verklaarde klachten niet tot deze maatregel zouden moeten leiden. Als het College overweegt hem een maatregel op te leggen, dan zou dat een lichtere maatregel moeten zijn, rekening houdend met omstandigheden die niet of onvoldoende zijn meegewogen. Van belang is namelijk dat betrokkene – dankzij zijn doortastend optreden – zelf de fraude heeft ontdekt en zijn rug recht heeft gehouden. Ook is van belang dat hij niet solitair heeft opgetreden. Verder moet meewegen dat hij al is gestraft door de veelvuldige negatieve publiciteit. Ook moet het totaalbeeld van de controle worden meegewogen. Ten slotte moet de grote belasting die deze tuchtklachten voor hem vormen en het lange tijdsverloop meewegen. Als er al een reden zou bestaan om hem een maatregel op te leggen, dan zou dat, gezien deze omstandigheden, een lichtere maatregel moeten zijn in de vorm van een waarschuwing.
Gronden curatoren
13.3
De curatoren verzoeken om een passende maatregel. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle toegewezen klachtonderdelen en met de aard en de ernst van de tekortkomingen in de controle. Ook moet meewegen dat Imtech een grote beursgenoteerde onderneming was met vele stakeholders, die in ernstige financiële problemen verkeerde en voornemens was met een claimemissie voor € 500 miljoen een beroep te doen op haar aandeelhouders. Gezien de aard en de ernst van de tekortkomingen is het onbegrijpelijk en onterecht dat slechts de maatregel van berisping is opgelegd. Dit is het tweede jaar op rij dat betrokkene volgens de tuchtrechter – en voor het controlejaar 2011 ook volgens AFM – ernstig tekort is geschoten in de controle van de jaarrekeningen van Imtech. De controle 2012 is onder zijn verantwoordelijkheid in feite opnieuw uitgevoerd, nadat onregelmatigheden waren ontdekt en het groepsopdrachtteam met vijf nieuwe partners was uitgebreid. Bij een dergelijke controle mag, vanwege de belangen van de vele bij Imtech betrokken stakeholders en de kosten die [naam 4] in rekening brengt, een nog hogere mate van zorgvuldigheid worden verwacht bij de uitvoering van de controle. Het enkele feit dat ook andere (omvangrijke en samenhangende) klachten tegen betrokkene zijn ingediend, hoort niet tot gevolg te hebben dat een mildere maatregel wordt opgelegd. De aard en de ernst van de geconstateerde tekortkomingen op aangevoerde klachtonderdelen worden hiermee niet minder zwaar. De accountantskamer miskent verder dat de curatoren vanwege de verjaringsregels niet konden wachten met het indienen van de klachten over de controle 2011 tot het moment dat zij ook de controle 2012 in detail hadden bestudeerd. De curatoren vragen het College oog te hebben voor deze omstandigheden bij het opleggen van een maatregel voor de klachten over de controle 2012.
Beoordeling door het College
13.4
Het College acht, alles afwegende, de aan betrokkene opgelegde maatregel van berisping, gezien de klachtonderdelen die gegrond zijn verklaard, passend en geboden. Betrokkene moet daarbij met name worden aangerekend dat hij heeft getekend voor een toelichting van de jaarrekening 2012 van Imtech, waarin over de haalbaarheid van ‘mitigating actions’ mededelingen zijn gedaan waarvoor geen deugdelijke grondslag bestond en die misleidend waren.
Conclusie
14.1
De slotsom is als volgt.
Het hoger beroep van betrokkene is gegrond voor zover de accountantskamer de klachtonderdelen d en g gegrond heeft verklaard. Betrokkene is verder met vrucht opgekomen tegen het verwijt in het kader van klachtonderdeel h over, kortweg, de opmerkingen over sommige methodologische aannames en de evaluatie van de juistheid en volledigheid van de brongegevens. Klachtonderdeel h blijft echter gegrond om de redenen die uiteen zijn gezet in 10.1.4.9 en volgende van deze uitspraak. Het hoger beroep van de curatoren is gegrond voor zover klachtonderdeel k niet is behandeld. Klachtonderdeel k is gegrond. Voor het overige zijn de hoger beroepen van betrokkene en de curatoren ongegrond.
14.2
De uitspraak van de accountantskamer moet in zoverre worden vernietigd. Voor het overige blijft de bestreden uitspraak, met inbegrip van de opgelegde maatregel, in stand.
Het College zal de zaak zelf afdoen en de klachtonderdelen d en g ongegrond verklaren en klachtonderdeel k gegrond verklaren.
15 De beslissing op deze hoger beroepen berust mede op hoofdstuk V van de Wtra.

Beslissing

Het College:
- verklaart het hoger beroep van betrokkene gegrond voor zover de accountantskamer de klachtonderdelen d en g gegrond heeft verklaard;
- verklaart het hoger beroep van de curatoren gegrond voor zover de accountantskamer klachtonderdeel k niet heeft behandeld;
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak in zoverre;
- verklaart de klachtonderdelen d en g ongegrond en klachtonderdeel k gegrond;
- verklaart de hoger beroepen voor het overige ongegrond, met instandlating van de opgelegde maatregel van berisping.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, mr. H.S.J. Albers en
mr. drs. P. Fortuin, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
w.g. M.M. Smorenburg De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen