ECLI:NL:CBB:2023:544

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
22/1321
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door minister wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderneming en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De onderneming had haar aanvraag voor het tweede kwartaal van 2021 ingediend op 29 juni 2021, maar stelde dat deze aanvraag door een technische onvolkomenheid niet bij de minister was aangekomen. De minister heeft echter vastgesteld dat er op die datum geen technische storing was en dat de aanvraag niet tijdig was ingediend, aangezien de deadline op 20 augustus 2021 om 17.00 uur was. De onderneming had geen ontvangstbevestiging ontvangen, wat volgens de minister een indicatie had moeten zijn om na te gaan of de aanvraag daadwerkelijk was ingediend. De minister handhaafde zijn standpunt dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van tijdige indiening. Het College oordeelde dat de termijnoverschrijding voor rekening en risico van de onderneming kwam en dat de negatieve financiële gevolgen die de onderneming ondervond niet maakten dat het bestreden besluit onevenredig was. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1321

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (de onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. H.G.M. Wammes en mr. N.J. Mathura).

Procesverloop

Met het besluit van 18 november 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal (Q2) van 2021 aangemerkt als pro-forma-aanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 24 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 20 juli 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1 Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat om een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.3.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q2 van 2021 uiterlijk op 20 augustus 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Standpunt van de onderneming
3.1
De onderneming voert aan dat de door haar op 29 juni 2021 ingediende TVL-aanvraag door een technische onvolkomenheid niet bij de RVO is binnengekomen. Deze technische onvolkomenheid heeft de onderneming niet tijdig opgemerkt, omdat er geen reden was om te twijfelen aan de juiste ontvangst en verwerking van de subsidieaanvraag. Tot nu toe zijn namelijk al haar TVL-aanvragen tijdig ingediend en toegekend. De onderneming heeft via de chatfunctie contact opgenomen met de RVO en verzocht om een mogelijkheid de aanvraag alsnog in te dienen. Daarop heeft de RVO afwijzend gereageerd. De onderneming vindt dat het haar onder deze omstandigheden niet kan worden aangerekend dat de aanvraag niet tijdig is ingediend.
3.2
Verder voert de onderneming aan dat zij te maken heeft met een fors omzetverlies en dat zij in haar voortbestaan wordt bedreigd, als zij geen gebruik kan maken van de steunmaatregelen. Daarbij merkt de onderneming op dat de TVL bedoeld is om maatwerk te leveren, maar de aanvraagvoorwaarden en het systeem zijn ontworpen met doelmatigheid in het achterhoofd. De onderneming vindt dat het hanteren van een rigide deadline voor de aanvraag en het geen oog hebben voor eventuele onvolkomenheden in het aanvraagsysteem, geen recht doet aan de uitgangspunten van de steunmaatregelen.
Standpunt van de minister
4.1
De minister handhaaft zijn standpunt dat de onderneming niet in aanmerking komt voor een TLV-subsidie, omdat zij geen tijdige aanvraag heeft ingediend. De onderneming heeft voor meerdere tijdvakken TVL ontvangen en had kunnen weten dat de aanvraag voor dit tijdvak niet was ingediend. Bij een geslaagde indiening van de aanvraag ontvangt de aanvrager namelijk een ontvangstbevestiging. Bij het ontbreken van zo’n ontvangstbevestiging lag het op de weg van de onderneming om tussen het moment van de gestelde aanvraag (29 juni 2021) en het verlopen van de aanvraagperiode (20 augustus 2021) contact op te nemen met de minister. Dit heeft de onderneming pas op 12 november 2021 gedaan en dat is ruim buiten de aanvraagperiode. Daarbij merkt de minister op dat van een technische storing in het systeem op 29 juni 2021 niet is gebleken.
4.2
Verder merkt de minister op dat het uitvoeringsproces is geautomatiseerd om grote aantallen gedupeerde MKB-ondernemers snel te kunnen helpen en een voorschot uit te kunnen keren. De minister heeft de situatie van de onderneming zorgvuldig bekeken, maar ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de TVL.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL-regelingen voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2.
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van de uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal het ook het bestreden besluit worden getoetst.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming heeft gesteld dat zij haar aanvraag op 29 juni 2021 heeft ingediend, maar dat toen sprake zou zijn geweest van een technische onvolkomenheid die ertoe heeft geleid dat de aanvraag de minister niet heeft bereikt. Zij heeft die stelling echter niet onderbouwd. De minister is nagegaan of er op die dag een technische storing was, maar dit was niet het geval. Daarom is niet aannemelijk dat zich op 29 juni 2021 technische problemen in het digitale aanvraagsysteem hebben voorgedaan. Bovendien had het ontbreken van een ontvangstbevestiging voor de onderneming aanleiding moeten zijn om na te gaan of de aanvraag daadwerkelijk was ingediend. Het College concludeert dat de termijnoverschrijding voor rekening en risico van de onderneming blijft. Dat de onderneming negatieve financiële gevolgen ervaart door haar te late aanvraag, maakt het bestreden besluit evenmin onevenredig.
Conclusie
6 Het voorgaande betekent dat de minister de aanvraag om subsidie terecht op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
7 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
M.P. Glerum De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

BIJLAGE

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
“Artikel 2.3.6. (afwijzingsgronden)
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
[…].
Artikel 2.3.8. (aanvraagperiode)
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.”