ECLI:NL:CBB:2023:62

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
22/837
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 voor het tweede kwartaal 2021

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 februari 2023, zaaknummer 22/837, is de aanvraag van een ondernemer voor een TVL-subsidie (Tegemoetkoming Vaste Lasten) voor het tweede kwartaal van 2021 afgewezen. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen omdat de ondernemer niet voldeed aan de vestigingseis zoals gesteld in artikel 2.3.2 van de TVL. De ondernemer had aangevoerd dat hij wel aan deze eis voldeed en had bewijsstukken ingediend, maar het College oordeelde dat deze stukken onvoldoende waren om aan te tonen dat hij zijn bedrijfsactiviteiten duurzaam uitoefende op de opgegeven adressen in Hengelo en Rotterdam.

De minister had vastgesteld dat de ondernemer zijn privéadres had opgegeven als het adres van zijn ouders en dat de opgegeven kantooradressen eruitzagen als woningen. De ondernemer had niet kunnen aantonen dat deze adressen uitsluitend zakelijk in gebruik waren of dat ze fysiek afgescheiden waren van zijn privéwoning. Ondanks dat de ondernemer had geprobeerd bewijs te leveren, zoals bankafschriften en een notariële akte van de aankoop van een pand, was het College van oordeel dat de minister terecht had geconcludeerd dat de ondernemer niet voldeed aan de vestigingseis.

Het College benadrukte dat de ondernemer voldoende gelegenheid had gekregen om bewijsstukken aan te leveren en dat de eisen voor het aantonen van een vestiging duidelijk waren. De ondernemer had niet kunnen weerleggen dat de gebouwen op de opgegeven adressen woningen waren en had niet aangetoond dat hij daar zijn bedrijf in een apart gedeelte uitoefende. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep van de ondernemer ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/837

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats 1] (de ondernemer)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigde: mr. H.G.M. Wammes).

Procesverloop

De minister heeft de aanvraag van de ondernemer voor een subsidie grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) afgewezen.
De ondernemer heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de minister met zijn besluit van 18 maart 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard
De ondernemer heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op de zitting van 15 december 2022 behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen de ondernemer en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1. De ondernemer heeft een TVL-subsidie aangevraagd voor het tweede kwartaal van 2021. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet is voldaan aan de vestigingseis. De ondernemer is het hier niet mee eens. Volgens hem heeft hij wel aan de vestigingseis voldaan en heeft hij daarvoor voldoende bewijs aangedragen. Het College is van oordeel dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Het College legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
Vestigingseis
2.1
De TVL-subsidie die de ondernemer heeft aangevraagd is een bijdrage in de vaste lasten van een MKB-ondernemer in het tweede kwartaal van 2021. Dit staat in artikel 2.3.2, eerste lid, van de TVL. De vestigingseis is één van de eisen waaraan voldaan moet zijn om voor de TVL-subsidie in aanmerking komen. Deze eis staat in artikel 2.3.2, tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL en houdt het volgende in: de onderneming heeft ten minste één vestiging met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar van de onderneming, of de onderneming heeft een vestiging die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar van de onderneming en is voorzien van een eigen opgang of toegang.
2.2
In de TVL wordt onder een vestiging hetzelfde verstaan als in de Handelsregisterwet 2007. Dit staat in artikel 1.1 van de TVL. Artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007 verstaat onder een vestiging: “een gebouw of complex van gebouwen waar duurzaam uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt”.
2.3
De hiervoor genoemde bepalingen staan voluit in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de minister
3.1
De minister stelt dat de ondernemer niet heeft voldaan aan de vestigingseis, omdat hij niet heeft bewezen dat op de door de ondernemer opgegeven adressen in [plaats 2] en [plaats 1] sprake is van een vestiging.
3.2
De minister heeft geconstateerd dat de ondernemer het adres van zijn ouders als zijn privéadres heeft opgegeven, maar dat hij heeft gemeld dat adres te hebben verlaten in verband met COVID-19 en geen ander privéadres heeft opgegeven. Daarnaast heeft de minister geconstateerd dat de opgegeven kantooradressen in [plaats 2] en [plaats 1] eruitzien als woningen. De Basisregistratie Adressen en Gebouwen van het Kadaster vermeldt ook dat beide gebouwen een woonfunctie hebben. De minister heeft daarom aan de ondernemer gevraagd om aan te tonen dat hij deze adressen uitsluitend zakelijk in gebruik heeft, of dat de kantoren op deze adressen fysiek zijn afgescheiden van zijn privéwoning en voorzien zijn van een eigen opgang of toegang. De ondernemer heeft toen bankafschriften aangeleverd, maar hieruit kon de minister niet opmaken of het ging om huurbetalingen en ook niet voor welk adres. In de bezwaarfase heeft de minister de ondernemer meerdere keren om meer bewijsstukken gevraagd, zoals huurovereenkomsten of eigendomsbewijzen, rekeningafschriften waarop huurbetalingen zijn te zien, foto’s waarop zichtbaar is dat het gaat om een zelfstandige werkruimte met eigen op- of ingang en eigen sanitair, of een aangifte inkomstenbelasting waaruit blijkt dat de kosten van de werkruimte worden afgetrokken. De ondernemer heeft hierop alleen een brief bij een notariële akte van de aankoop van het pand in [plaats 1] ingediend. De minister heeft geconcludeerd dat niet is aangetoond dat de onderneming in de subsidieperiode een vestiging had.
Standpunt van de ondernemer
4.1
De ondernemer stelt dat hij wel aan de vestigingseis voldoet. Hij vindt dat hij met de door hem ingediende stukken voldoende heeft aangetoond dat hij zijn bedrijf uitoefent op deze adressen. Verder valt dit af te leiden uit zijn website en uit de omzetgegevens van de belastingdienst. Hij heeft geen foto’s ingestuurd, omdat daarmee volgens hem het hebben van een bedrijf niet kan worden aangetoond en omdat dat een inbreuk op zijn privacy zou zijn.
4.2
Verder stelt de ondernemer dat de minister er ten onrechte vanuit gaat dat hij zou wonen op het adres in [plaats 2] . Dat is niet zo, want hij woont bij zijn ouders in Oldenzaal. Hij staat daar al twaalf jaar in het bevolkingsregister ingeschreven.
4.3
Volgens de ondernemer is het hebben van een eigen kantoor geen goede maatstaf voor het hebben van een bedrijf met vaste lasten. De ondernemer stelt dat de regeling is bedoeld voor zijn situatie, omdat hij al vanaf 2018 omzet heeft, aangifte doet bij de belastingdienst van zijn eenmanszaak en veel nadeel heeft gehad van de coronamaatregelen.
Het oordeel van het College
5.1
Het College twijfelt er niet aan dat de ondernemer een bedrijf heeft waarmee hij actief is als projectmanager in de olie- en gasindustrie en als handelaar in technische producten. Tegelijk heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de adressen in [plaats 2] of [plaats 1] voldoen aan de vestigingseis, die geldt om in aanmerking te komen voor een TVL-subsidie. De minister heeft terecht geconcludeerd dat het bewijs hiervoor niet is geleverd met de stukken die de ondernemer heeft ingediend.
5.2
De minister heeft allereerst de ondernemer voldoende in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken aan te leveren en daarbij suggesties gedaan op welke manier de ondernemer dat kon doen. Deze suggesties komen overeen met de bewijsstukken die in artikel 2.3.7, tweede lid, aanhef en onderdeel f, van de TVL zijn genoemd om een vestiging aannemelijk te maken. Als mogelijke bewijsstukken zijn genoemd: een kopie van een zakelijke huur- of koopovereenkomst, een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2019 of 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn, of een kopie van een ander bewijsstuk. Het is dus mogelijk om het bewijs op allerlei manieren te leveren. De (privacy-) bezwaren die de ondernemer heeft tegen het insturen van foto’s zijn daarmee ondervangen. Hij kon immers ook op andere manieren bewijs leveren.
5.3.
Maar met de bewijsstukken die de ondernemer heeft ingediend, is het hem dus niet gelukt om aannemelijk te maken dat hij in de gebouwen in [plaats 2] of in [plaats 1] duurzaam zijn bedrijfsactiviteiten verricht in een fysiek afgescheiden gedeelte met een eigen opgang of toegang. De ondernemer heeft niet betwist dat die gebouwen op zich woningen zijn. Over het adres in [plaats 2] heeft hij in een mail van 6 februari 2022 verklaard dat hij, als hij daar is, dan aan de keukentafel werkt. En in die mail heeft hij over het adres in [plaats 1] verklaard dat dat een woning is die hij privé in bezit heeft. Dat het [plaats 1] adres op de website van zijn bedrijf staat en op zijn businesscard, maken op zich nog niet duidelijk dat hij in die woning ook duurzaam zijn bedrijf in een apart gedeelte uitoefent. Dat geldt tevens voor de verklaring van de notaris over de aankoop van die woning. En verder geven ook de omzetgegevens van de belastingdienst en de bankafschriften, waaruit blijkt dat er door iemand anders huur wordt betaald, geen duidelijkheid.
5.4.
Tot slot heeft de ondernemer nog aangevoerd dat het hebben van een eigen kantoor geen maatstaf is voor het wel of niet hebben van een bedrijf met vaste lasten. Maar bij het opstellen van (de voorgangers van) de TVL is juist onderkend dat het hebben van een bedrijfsvestiging kan leiden tot “omvangrijke periodieke vaste lasten van de vestiging” (kamerbrief van 19 maart 2021, blz. 2). Bewust is er niet voor gekozen om de tegemoetkoming in die vaste lasten te verstrekken aan ondernemers met een vestiging binnen de woning waar zij zelf wonen. De reden daarvoor is dat “ondernemingen met een zaak aan huis over het algemeen minder vaste kosten hebben” (Stcrt. 2020, 19159, Toelichting par. 2). Zie ook de uitspraak van het College van 17 januari 2023, onder 8 (ECLI:NL:CBB:2023:14).
6. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.
w.g. M.P. Glerum w.g. M.B. van Zantvoort
Bijlage
Artikel 1.1 van de TVL (begripsbepalingen)
In deze regeling wordt verstaan onder:
[...]
vestiging: vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.
Artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007
1. In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
[...]
vestiging: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt;
Artikel 2.3.2, eerste en tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL (verstrekking subsidie)
De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden april, mei en juni van 2021.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
[...]
e. die:
1e. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming betreft:
­ ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenares van de MKB-onderneming; of
­ een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenares van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2e. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.
Artikel 2.3.7, tweede lid, aanhef en onderdeel f, van de TVL (informatieverplichtingen bij aanvraag)
2. Een aanvraag omvat in ieder geval:
[...]
indien van toepassing: een verklaring dat de getroffen MKB-onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang, blijkend uit:
1e. een kopie van een zakelijke huur- of koopovereenkomst van de vestiging;
2e. een kopie van de belastingaangifte van het jaar 2019 of 2020 waaruit blijkt dat er sprake is van een werkruimte waarvan de vaste lasten en kosten fiscaal aftrekbaar zijn als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, of
3e. een kopie van een ander bewijsstuk.