ECLI:NL:CBB:2023:626
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.H. de Wildt
- B. Bastein
- H. van den Heuvel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de status van een onderneming als grote onderneming in het kader van de TVL-subsidie voor COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 november 2023, zaaknummer 22/1699, staat de beoordeling van de status van een onderneming als grote onderneming centraal in het kader van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De onderneming, actief in de modebranche en vervaardiger van bovenkleding, had een aanvraag ingediend voor subsidie voor het tweede kwartaal van 2021, welke door de minister van Economische Zaken en Klimaat was afgewezen. De minister stelde dat de onderneming niet als mkb-onderneming kon worden aangemerkt, omdat deze meer dan 250 werknemers in dienst had, wat haar kwalificeert als een grote onderneming.
De onderneming betwistte deze kwalificatie en voerde aan dat de minister ten onrechte de medewerkers van verbonden ondernemingen had meegeteld. De beoordeling van de status als mkb-onderneming is afhankelijk van de aandeelhoudersrelaties, waarbij een deelneming van meer dan 50% in een andere onderneming leidt tot de conclusie dat deze ondernemingen als verbonden worden beschouwd. Het College concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat de onderneming een grote onderneming is, omdat de aandelen van de onderneming in handen zijn van een andere onderneming die ook 100% aandeelhouder is van een drukkerij, waardoor de totale werkzame personen meer dan 250 zijn.
Daarnaast heeft het College de argumenten van de onderneming over het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel verworpen. De onderneming stelde dat het onredelijk was dat zij geen subsidie kon ontvangen, terwijl zij tijdens de pandemie andere bedrijven had ondersteund. Het College oordeelt dat de afwijzing van de subsidie niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, omdat de voorwaarden voor subsidie niet zijn vervuld. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat de onderneming niet heeft aangetoond dat haar concurrenten op dezelfde wijze zijn georganiseerd. De conclusie is dat de minister de aanvraag van de onderneming terecht heeft afgewezen.